Spaans

Uitgebreide vertaling voor apoyar (Spaans) in het Nederlands

apoyar:

apoyar werkwoord

  1. apoyar (sostener)
    ondersteunen; steunen; rugsteunen
    • ondersteunen werkwoord (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • steunen werkwoord (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • rugsteunen werkwoord
  2. apoyar (apuntalar; soportar; poner puntales; sujetar)
    ondersteunen; steunen; stutten; schoren; dragen; schragen
    • ondersteunen werkwoord (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • steunen werkwoord (steun, steunt, steunde, steunden, gesteund)
    • stutten werkwoord (stut, stutte, stutten, gestut)
    • schoren werkwoord (schoor, schoort, schoorde, schoorden, geschoord)
    • dragen werkwoord (draag, draagt, droeg, droegen, gedragen)
    • schragen werkwoord (schraag, schraagt, schraagde, schraagden, geschraagd)
  3. apoyar (apuntalar)
    stutten; schragen; met palen stutten
    • stutten werkwoord (stut, stutte, stutten, gestut)
    • schragen werkwoord (schraag, schraagt, schraagde, schraagden, geschraagd)
    • met palen stutten werkwoord (stut met palen, stutte met palen, stutten met palen, met palen gestut)
  4. apoyar (incitar a; estimular; soportar; )
    aansporen; aanjagen; opjutten; porren
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • aanjagen werkwoord (jaag aan, jaagt aan, joeg aan, joegen aan, aangejaagd)
    • opjutten werkwoord (jut op, jutte op, jutten op, opgejut)
    • porren werkwoord (por, port, porde, porden, gepord)
  5. apoyar (motivar; encender; incitar; )
    stimuleren; aanmoedigen; prikkelen; iemand motiveren
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aanmoedigen werkwoord (moedig aan, moedigt aan, moedigde aan, moedigden aan, aangemoedigd)
    • prikkelen werkwoord (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • iemand motiveren werkwoord
  6. apoyar (motivar; alentar; levantar; )
    motiveren
    • motiveren werkwoord (motiveer, motiveert, motiveerde, motiveerden, gemotiveerd)

Conjugations for apoyar:

presente
  1. apoyo
  2. apoyas
  3. apoya
  4. apoyamos
  5. apoyáis
  6. apoyan
imperfecto
  1. apoyaba
  2. apoyabas
  3. apoyaba
  4. apoyábamos
  5. apoyabais
  6. apoyaban
indefinido
  1. apoyé
  2. apoyaste
  3. apoyó
  4. apoyamos
  5. apoyasteis
  6. apoyaron
fut. de ind.
  1. apoyaré
  2. apoyarás
  3. apoyará
  4. apoyaremos
  5. apoyaréis
  6. apoyarán
condic.
  1. apoyaría
  2. apoyarías
  3. apoyaría
  4. apoyaríamos
  5. apoyaríais
  6. apoyarían
pres. de subj.
  1. que apoye
  2. que apoyes
  3. que apoye
  4. que apoyemos
  5. que apoyéis
  6. que apoyen
imp. de subj.
  1. que apoyara
  2. que apoyaras
  3. que apoyara
  4. que apoyáramos
  5. que apoyarais
  6. que apoyaran
miscelánea
  1. ¡apoya!
  2. ¡apoyad!
  3. ¡no apoyes!
  4. ¡no apoyéis!
  5. apoyado
  6. apoyando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor apoyar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanjagen impulsar; propulsar
aanmoedigen a instancias de; animar; animar a; estimular; impulsar; incitar a
aansporen a instancias de; activación; aliento; animación; animar; animar a; envalentonamiento; estimulación; estimular; estímulo; impulsar; incitación; incitar a
porren empujar
steunen socorros; sostenimiento; suspiros
stimuleren a instancias de; animar; animar a; estimular; fomentar; impulsar; incitar a; promoción; stimular
stutten socorros; sostenimiento
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanjagen aguijonear; animar; apoyar; apresurar; avivar; calzar; empujar; engendrar; estimular; hacer subir; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; pegarse; promocionar; provocar; soportar; sostener; sujetar; suscitar
aanmoedigen animar; apoyar; encender; engendrar; entornar; estimular; incentivar; incitar; motivar aclamar; alentar; animar; aplaudir; avivar; dar viveza a; entusiasmar; envalentonar; estimular; excitar; facilitar; incitar; instigar; provocar
aansporen aguijonear; animar; apoyar; apresurar; avivar; calzar; empujar; engendrar; estimular; hacer subir; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; pegarse; promocionar; provocar; soportar; sostener; sujetar; suscitar alentar; animar; apuntalar; arrancar; avivar; espolear; estimular; excitar; impulsar; incentivar; incitar; instigar; motivar
dragen apoyar; apuntalar; poner puntales; soportar; sujetar aguantar; llevar; soportar
iemand motiveren animar; apoyar; encender; engendrar; entornar; estimular; incentivar; incitar; motivar
met palen stutten apoyar; apuntalar
motiveren acentuar; afilar; aguijonear; alentar; animar; apoyar; apresurar; apuntalar; arreciar; atosigar; avivar; calzar; empujar; encender; engendrar; engordar; entornar; escarbar; espolear; estimular; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; levantar; motivar; poner en marcha; promocionar; provocar; resucitar; secundar; sostener; sujetar; suscitar; vaciar
ondersteunen apoyar; apuntalar; poner puntales; soportar; sostener; sujetar asistir; atender; ayudar; colaborar; confortar; consolar; cooperar; ser de ayuda; servir; sostener
opjutten aguijonear; animar; apoyar; apresurar; avivar; calzar; empujar; engendrar; estimular; hacer subir; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; pegarse; promocionar; provocar; soportar; sostener; sujetar; suscitar agobiar; animar; apresurar; apurar; atizar; avivar; encender; estimular; excitar; impulsar a; incitar; incitar a; instigar; poner en pie; sembrar discordia
porren aguijonear; animar; apoyar; apresurar; avivar; calzar; empujar; engendrar; estimular; hacer subir; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; pegarse; promocionar; provocar; soportar; sostener; sujetar; suscitar chocar; empujar; hurgar; toparse
prikkelen animar; apoyar; encender; engendrar; entornar; estimular; incentivar; incitar; motivar alentar; animar; apuntalar; arrancar; estimular; excitar; impulsar; incentivar; incitar; motivar
rugsteunen apoyar; sostener aprobar; estar de acuerdo
schoren apoyar; apuntalar; poner puntales; soportar; sujetar
schragen apoyar; apuntalar; poner puntales; soportar; sujetar
steunen apoyar; apuntalar; poner puntales; soportar; sostener; sujetar aprobar; dar la razón a alguien; estar de acuerdo; gemir; gimotear
stimuleren animar; apoyar; encender; engendrar; entornar; estimular; incentivar; incitar; motivar aclamar; alentar; animar; aplaudir; apuntalar; arrancar; avivar; dar viveza a; entusiasmar; envalentonar; espolear; estimular; excitar; impulsar; incentivar; incitar; instigar; motivar; provocar
stutten apoyar; apuntalar; poner puntales; soportar; sujetar

Synoniemen voor "apoyar":


Wiktionary: apoyar

apoyar
verb
  1. emotioneel ondersteunen
  2. een deel van de last op zich nemen, hulp verlenen
  3. ~ op: de last gedeeltelijk op iets leggen

Cross Translation:
FromToVia
apoyar dulden; gedogen countenance — tolerate, support, sanction
apoyar aanleunen; leunen lean — to press against
apoyar steunen; ondersteunen support — to keep from falling
apoyar steunen; ondersteunen support — to help, particularly financially
apoyar schragen; steunen; stutten; ondersteunen accoterappuyer d’un côté pour soutenir.
apoyar dragen; schoren; steunen; ondersteunen; ruggesteunen; schragen; stutten appuyerplacer contre quelque chose.

Verwante vertalingen van apoyar