Spaans

Uitgebreide vertaling voor bajar (Spaans) in het Nederlands

bajar:

bajar werkwoord

  1. bajar (descender)
    dalen
    • dalen werkwoord (daal, daalt, daalde, daalden, gedaald)
  2. bajar (descender)
    naar beneden lopen; naar beneden gaan; omlaaggaan
  3. bajar (salir)
    uitstappen; eruitgaan
    • uitstappen werkwoord (stap uit, stapt uit, stapte uit, stapten uit, uitgestapt)
    • eruitgaan werkwoord
  4. bajar (caer; suspender; hundir; )
    zakken; kelderen
    • zakken werkwoord (zak, zakt, zakte, zakten, gezakt)
    • kelderen werkwoord (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)
  5. bajar (abreviar; disminuir; regresar; )
    declineren; afnemen; achteruitgaan; minder worden
    • declineren werkwoord (declineer, declineert, declineerde, declineerden, gedeclineerd)
    • afnemen werkwoord (neem af, neemt af, nam af, namen af, afgenomen)
    • achteruitgaan werkwoord (ga achteruit, gaat achteruit, ging achteruit, gingen achteruit, achteruitgegaan)
    • minder worden werkwoord (word minder, wordt minder, werd minder, werden minder, minder geworden)
  6. bajar (hacer un paso abajo; apearse)
    afstappen; omlaagstappen
    • afstappen werkwoord (stap af, stapt af, stapte af, stapten af, afgestapt)
    • omlaagstappen werkwoord (stap omlaag, stapt omlaag, stapte omlaag, stapten omlaag, omlaaggestapt)
  7. bajar (ir bajando)
    omlaag gaan
    • omlaag gaan werkwoord (ga omlaag, gaat omlaag, ging omlaag, gingen omlaag, omlaag gegaan)
  8. bajar (descender; levantarse; escapar; )
    er vandoor gaan; er tussenuit knijpen
    • er vandoor gaan werkwoord (ga er vandoor, gaat er vandoor, ging er vandoor, gingen er vandoor, er vandoor gegaan)
    • er tussenuit knijpen werkwoord (knijp er tussenuit, knijpt er tussenuit, kneep er tussenuit, knepen er tussenuit, tussenuit geknepen)
  9. bajar
    neergaan
    • neergaan werkwoord (ga neer, gaat neer, ging neer, gingen neer, neergegaan)
  10. bajar
    naar beneden klimmen; eraf klimmen; omlaag klauteren
  11. bajar
    omlaagbrengen
    • omlaagbrengen werkwoord (breng omlaag, brengt omlaag, bracht omlaag, brachten omlaag, omlaaggebracht)
  12. bajar
    neerbrengen
    • neerbrengen werkwoord (breng neer, brengt neer, bracht neer, brachten neer, neergebracht)
  13. bajar (dirigirse a; encaminarse a; recorrer)
    zich begeven naar; aflopen; koers zetten naar; vervoegen
  14. bajar (rebajarse)
    lager worden
    • lager worden werkwoord (word lager, wordt lager, werd lager, werden lager, lager geworden)
  15. bajar (evadir; pasar desapercibido; escapar; )
    vluchten; wegkomen; ontvluchten; weglopen; ontsnappen aan; zich vrijmaken; ontkomen; wegrennen; ontglippen
    • vluchten werkwoord (vlucht, vluchtte, vluchtten, gevlucht)
    • wegkomen werkwoord (kom weg, komt weg, kwam weg, kwamen weg, weggekomen)
    • ontvluchten werkwoord (ontvlucht, ontvluchtte, ontvluchtten, ontvlucht)
    • weglopen werkwoord (loop weg, loopt weg, liep weg, liepen weg, weggelopen)
    • ontsnappen aan werkwoord
    • zich vrijmaken werkwoord
    • ontkomen werkwoord (ontkom, ontkomt, ontkwam, ontkwamen, ontkomen)
    • wegrennen werkwoord (ren weg, rent weg, rende weg, renden weg, weggerend)
    • ontglippen werkwoord (ontglip, ontglipt, ontglipte, ontglipten, ontglipt)
  16. bajar (descabalgar; desmontar; apearse; bajarse de)
    afstijgen; omlaagklauteren; afklimmen
    • afstijgen werkwoord (stijg af, stijgt af, steeg af, stegen af, afgestegen)
    • omlaagklauteren werkwoord (klauter omlaag, klautert omlaag, klauterde omlaag, klauterden omlaag, omlaaggeklauterd)
    • afklimmen werkwoord (klim af, klimt af, klom af, klommen af, afgeklommen)
  17. bajar (quitar)
    erafhalen
  18. bajar (decreder; ceder; acceder; )
  19. bajar (llevar hacia abajo)
  20. bajar (derrumbarse; encovar; embodegar)
    kelderen; sterk in waarde dalen

bajar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el bajar (descensión; descender)
    afdalen
    • afdalen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bajar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaan debilitarse; disminuir
afdalen bajar; descender; descensión
afklimmen descender
afnemen debilitarse; desempolvar; disminuir; limpiar; limpiar el polvo; quitar el polvo
afstappen dejar
afstijgen descender
dalen valles
declineren cambio; declinación
kelderen hundirse; irse a pique
minder worden bajada; caída; descenso; disminución; reducción
sterk in waarde dalen hundirse; irse a pique
vervoegen conjugación; presentarse ante
zakken bolsas; bolsillos; bolsillos del pantalón
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaan abreviar; ahorrar; bajar; decaer; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; llevarse; menguar; rebajar; recortar; reducir; regresar; remover; robar; vencer arredrarse; arruinar; degenerar; degenerarse; echarse para atrás; gastarse; malograr; pasar; podrirse; retirarse; retroceder
afdalen descender; deslizar abajo; deslizarse hacia abajo; resbalar abajo; venir bajando
afklimmen apearse; bajar; bajarse de; descabalgar; desmontar
aflopen bajar; dirigirse a; encaminarse a; recorrer acabar; avanzar; declinar; expirar; inclinarse; llegar al final; pasar; terminar; terminarse; transcurrir
afnemen abreviar; ahorrar; bajar; decaer; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; llevarse; menguar; rebajar; recortar; reducir; regresar; remover; robar; vencer alejarse; aminorar; atenuar; coger; decrecer; desempolvar; despolvar; despolvorear; disminuir; distanciar; expulsar; extirpar; hurtqr; ir a buscar; menguar; mermar; quitar; quitar el polvo de; recoger; reducir; reducirse; restringir; retirar; robar; separar; traer
afstappen apearse; bajar; hacer un paso abajo
afstijgen apearse; bajar; bajarse de; descabalgar; desmontar
dalen bajar; descender disminuir; reducirse
declineren abreviar; ahorrar; bajar; decaer; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; llevarse; menguar; rebajar; recortar; reducir; regresar; remover; robar; vencer cascar; conjugar; declinar; disminuir; flectar la cabeza; hacer recortes; negarse; plantarse; rechazar; reducirse
er tussenuit knijpen apearse; bajar; coger las de Villadiego; descender; desembarcarse; eludir; escabullirse; escapar; esfumarse; esquivar; largarse; levantarse; marcharse; poner pies en polvorosa; tomar las de Villadiego
er vandoor gaan apearse; bajar; coger las de Villadiego; descender; desembarcarse; eludir; escabullirse; escapar; esfumarse; esquivar; largarse; levantarse; marcharse; poner pies en polvorosa; tomar las de Villadiego
eraf klimmen bajar
erafhalen bajar; quitar
erop achteruitgaan acceder; bajar; ceder; decreder; descender; hacer sacrificios; sacrificar parte de los ingresos
eruitgaan bajar; salir
geld inleveren acceder; bajar; ceder; decreder; descender; hacer sacrificios; sacrificar parte de los ingresos
kelderen bajar; caer; catear; derrumbarse; descender; disminuir; echar a pique; embodegar; encovar; hundir; hundirse; ir a pique; sumergirse; sumirse; suspender dar vueltas; volcar; voltear
koers zetten naar bajar; dirigirse a; encaminarse a; recorrer bordear; enderezar rumbo a; maniobrar; navegar; poner rumbo hacia
lager worden bajar; rebajarse
minder worden abreviar; ahorrar; bajar; decaer; decrecer; desaparecer; descender; disminuir; llevarse; menguar; rebajar; recortar; reducir; regresar; remover; robar; vencer aminorar; atenuar; decrecer; disminuir; menguar; mermar; reducir; reducirse; restringir
naar beneden brengen bajar; llevar hacia abajo
naar beneden gaan bajar; descender
naar beneden klimmen bajar
naar beneden lopen bajar; descender
neerbrengen bajar
neergaan bajar
omlaag gaan bajar; ir bajando
omlaag klauteren bajar
omlaagbrengen bajar
omlaaggaan bajar; descender
omlaagklauteren apearse; bajar; bajarse de; descabalgar; desmontar
omlaagstappen apearse; bajar; hacer un paso abajo
ontglippen apearse; bajar; dejarse libre; descender; desembarcarse; escabullirse; escapar; escapar de; esquivar; evadir; pasar desapercibido; refugiarse; salir decir algo sin querer; escapar
ontkomen apearse; bajar; dejarse libre; descender; desembarcarse; escabullirse; escapar; escapar de; esquivar; evadir; pasar desapercibido; refugiarse; salir escapar; evadir
ontsnappen aan apearse; bajar; dejarse libre; descender; desembarcarse; escabullirse; escapar; escapar de; esquivar; evadir; pasar desapercibido; refugiarse; salir
ontvluchten apearse; bajar; dejarse libre; descender; desembarcarse; escabullirse; escapar; escapar de; esquivar; evadir; pasar desapercibido; refugiarse; salir escapar; evadir
sterk in waarde dalen bajar; derrumbarse; embodegar; encovar
uitstappen bajar; salir
vervoegen bajar; dirigirse a; encaminarse a; recorrer cascar; conjugar; declinar; flectar la cabeza; hacer recortes
vluchten apearse; bajar; dejarse libre; descender; desembarcarse; escabullirse; escapar; escapar de; esquivar; evadir; pasar desapercibido; refugiarse; salir ceder; correr; discurrir; escapar; escurrirse; esquivar; evadir; fluir; huir
wegkomen apearse; bajar; dejarse libre; descender; desembarcarse; escabullirse; escapar; escapar de; esquivar; evadir; pasar desapercibido; refugiarse; salir escapar; refugiar
weglopen apearse; bajar; dejarse libre; descender; desembarcarse; escabullirse; escapar; escapar de; esquivar; evadir; pasar desapercibido; refugiarse; salir escaparse de casa; irse de casa; marcharse
wegrennen apearse; bajar; dejarse libre; descender; desembarcarse; escabullirse; escapar; escapar de; esquivar; evadir; pasar desapercibido; refugiarse; salir irse a toda prisa; irse con prisa; irse corriendo; salir corriendo
zakken bajar; caer; catear; derrumbarse; descender; disminuir; echar a pique; embodegar; encovar; hundir; hundirse; ir a pique; sumergirse; sumirse; suspender
zich begeven naar bajar; dirigirse a; encaminarse a; recorrer
zich vrijmaken apearse; bajar; dejarse libre; descender; desembarcarse; escabullirse; escapar; escapar de; esquivar; evadir; pasar desapercibido; refugiarse; salir

Synoniemen voor "bajar":


Wiktionary: bajar

bajar
verb
  1. naar beneden gaan
  2. verminderen
  3. naar beneden komen
  4. hellen
  5. iets omlaag doen bewegen
  6. laten zakken
  7. doen afnemen in aantal, kleiner maken

Cross Translation:
FromToVia
bajar afdalen descend — to pass from a higher to a lower place
bajar binnenladen; binnenhalen; afladen; downloaden download — to transfer data from a remote computer to a local one
bajar de vlag strijken strike — to surrender
bajar vallen fallen — auf einen niedrigeren Wert sinken
bajar downloaden herunterladen — Inhalte vom Netzwerk (zum Beispiel Internet) auf den lokalen Computer übertragen
bajar in discrediet brengen; herleiden; inkrimpen; reduceren; vereenvoudigen; zetten; ruïneren; te gronde richten; ten val brengen; verderven; aflaten; laten zakken; neerhalen; inkorten; verminderen; kleineren; afbreken; afgeven op; afkammen; trekken; een streep trekken; neerlaten; strijken; vellen; afdraaien; verlagen; kleinmaken; vernederen; verootmoedigen abaisser — Mettre en position plus basse, faire descendre, diminuer la hauteur.

Verwante vertalingen van bajar