Belleza: vertaling Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

belleza:
- schoonheid; knapheid; pracht; fraaiheid; mooiigheid; spetter; stuk; kanjer
Wiktionary:
- belleza → schoonheid
- belleza → schoonheid, iets moois, schone vrouw, schone, stuk, fraaiheid, knapheid

Spaans

Uitgebreide vertaling voor belleza (Spaans) in het Nederlands

la belleza (guapura; hermosura)
de schoonheid; de knapheid
- schoonheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- knapheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la belleza (hermosura; preciosidad)
de schoonheid; de pracht
- schoonheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- pracht [de ~] zelfstandig naamwoord
la belleza (hermosura; preciosidad)
de fraaiheid; de mooiigheid
- fraaiheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- mooiigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la belleza (mujer muy guapa; hombre muy guapo)
de spetter; het stuk; de kanjer
- spetter [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- stuk [het ~] zelfstandig naamwoord
- kanjer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
fraaiheid	belleza; hermosura; preciosidad
kanjer	belleza; hombre muy guapo; mujer muy guapa	armatoste; cosa enorme; golpe; mamotreto; mastodonte; pez enorme
knapheid	belleza; guapura; hermosura
mooiigheid	belleza; hermosura; preciosidad
pracht	belleza; hermosura; preciosidad	abundancia; adorno; boato; brillantez; brillo; esplendor; fastuosidad; glande; gloria; grandeza; lujo; lustre; magnificencia; ostentación; plétora; pompa; profusión; resplandor; riqueza; suntuosidad
schoonheid	belleza; guapura; hermosura; preciosidad
spetter	belleza; hombre muy guapo; mujer muy guapa
stuk	belleza; hombre muy guapo; mujer muy guapa	artillería; cañones; cañón; componente fundamental; elemento básico; espectáculo; estatura; fracción; fractura; fragmento; lote; obra de teatro; parte; persona guapa; pieza; porción; publicación; quebrado; quebradura; ración; rotura; ruptura; sección; tragedia; tía buena; tío bueno
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
stuk		a pedazos; arruinado; averiado; dañado; defectuoso; desarreglado; descompuesto; destrozado; en pedazos; estropeado; hecho pedazos; hecho trizas; no funciona; quebrado; roto

belleza

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• belleza	→ schoonheid	↔ beauty — quality of pleasing appearance
• belleza	→ schoonheid	↔ Schönheit — kein Plural: die Eigenschaft, schön zu sein
• belleza	→ iets moois; schone vrouw; schoonheid; schone; stuk; fraaiheid; knapheid	↔ beauté — Qualité de ce qui est beau, de ce qui est esthétique à la perception