Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. búnker:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. bunker:
  2. bunkeren:
  3. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor bunker (Spaans) in het Nederlands

búnker:

búnker [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el búnker (refugio)
    de bunker; betonnen onderkomen
  2. el búnker (carbonera; casamata)
    kolenruim

Vertaal Matrix voor búnker:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
betonnen onderkomen búnker; refugio
bunker búnker; refugio
kolenruim búnker; carbonera; casamata

Synoniemen voor "búnker":


Wiktionary: búnker


Cross Translation:
FromToVia
búnker bunker bunker — hardened shelter


Wiktionary: bunker


Cross Translation:
FromToVia
bunker heenkomen; schuilplaats; toeverlaat; toevlucht; toevluchtsoord; afdak; luifel; markies; zonnescherm; bunker; asiel; vrijplaats; wachthuisje; abri; schutdak abriTraductions à trier suivant le sens.



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bunker (Nederlands) in het Spaans

bunker:

bunker [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bunker (betonnen onderkomen)
    el refugio; el búnker
    • refugio [el ~] zelfstandig naamwoord
    • búnker [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bunker:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
búnker betonnen onderkomen; bunker kolenruim
refugio betonnen onderkomen; bunker abri; asiel; haven; hoek; hoekje; hospitium; huisvesting; onderdak; onderkomen; opvangcentrum; pechstrook; schuilhoek; schuilhoekje; schuilhol; schuilplaats; steun en toeverlaat; toevluchthaven; toevluchtshaven; toevluchtsoord; uitlaatklep; uitwijkplaats; verbergplaats; vluchtelingenkamp; vluchthaven; vluchtheuvel; vluchtoord; vluchtstrook; vrijplaats; wachthuisje; wijkplaats

Verwante woorden van "bunker":


Wiktionary: bunker


Cross Translation:
FromToVia
bunker búnker bunker — hardened shelter
bunker amparo; abrigo; refugio; marquesina; colgardizo; bunker; asilo; cobertizo abriTraductions à trier suivant le sens.

bunkeren:

bunkeren werkwoord (bunker, bunkert, bunkerde, bunkerden, gebunker)

  1. bunkeren (verorberen; consumeren; vreten; )
    devorar; atiborrarse

Conjugations for bunkeren:

o.t.t.
  1. bunker
  2. bunkert
  3. bunkert
  4. bunkeren
  5. bunkeren
  6. bunkeren
o.v.t.
  1. bunkerde
  2. bunkerde
  3. bunkerde
  4. bunkerden
  5. bunkerden
  6. bunkerden
v.t.t.
  1. heb gebunker
  2. hebt gebunker
  3. heeft gebunker
  4. hebben gebunker
  5. hebben gebunker
  6. hebben gebunker
v.v.t.
  1. had gebunker
  2. had gebunker
  3. had gebunker
  4. hadden gebunker
  5. hadden gebunker
  6. hadden gebunker
o.t.t.t.
  1. zal bunkeren
  2. zult bunkeren
  3. zal bunkeren
  4. zullen bunkeren
  5. zullen bunkeren
  6. zullen bunkeren
o.v.t.t.
  1. zou bunkeren
  2. zou bunkeren
  3. zou bunkeren
  4. zouden bunkeren
  5. zouden bunkeren
  6. zouden bunkeren
diversen
  1. bunker!
  2. bunkert!
  3. gebunker
  4. bunkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bunkeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
devorar bikken; vreten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
atiborrarse bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
devorar bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schaften; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen

Verwante woorden van "bunkeren":