Spaans

Uitgebreide vertaling voor cobrar (Spaans) in het Nederlands

cobrar:

cobrar werkwoord

  1. cobrar (adquirir; recibir)
    verkrijgen; verwerven
    • verkrijgen werkwoord (verkrijg, verkrijgt, verkreeg, verkregen, verkregen)
    • verwerven werkwoord (verwerf, verwerft, verwierf, verwierven, verworven)
  2. cobrar (facturar; cargar)
    in rekening brengen; factureren
    • in rekening brengen werkwoord (breng in rekening, brengt in rekening, bracht in rekening, brachten in rekening, in rekening gebracht)
    • factureren werkwoord (factureer, factureert, factureerde, factureerden, gefactureerd)
  3. cobrar (recobrar)
    terugkrijgen; herkrijgen; weerkrijgen
    • terugkrijgen werkwoord (krijg terug, krijgt terug, kreeg terug, kregen terug, teruggekregen)
    • herkrijgen werkwoord (herkrijg, herkrijgt, herkreeg, herkregen, herkregen)
    • weerkrijgen werkwoord
  4. cobrar (recaudar; levantar; percibir; )
    casseren
    • casseren werkwoord (casseer, casseert, casseerde, casseerden, gecasseerd)
  5. cobrar (alterar; tocar; fomentar; )
    aanstippen; aanroeren; even aanraken
    • aanstippen werkwoord (stip aan, stipt aan, stipte aan, stipten aan, aangestipt)
    • aanroeren werkwoord (roer aan, roert aan, roerde aan, roerden aan, aangeroerd)
    • even aanraken werkwoord (raak even aan, raakt even aan, raakte even aan, raakten even aan, even aangeraakt)
  6. cobrar (embolsar; recaudar; platear; recoger)
    incasseren; geld in ontvangst nemen; innen
  7. cobrar (platear; recaudar; capitalizar)
    in geld omzetten; verzilveren
    • in geld omzetten werkwoord (zet in geld om, zette in geld om, zetten in geld om, in geld omgezet)
    • verzilveren werkwoord (verzilver, verzilvert, verzilverde, verzilverden, verzilverd)
  8. cobrar (recaudar; platear; capitalizar)
    kapitaliseren
    • kapitaliseren werkwoord (kapitaliseer, kapitaliseert, kapitaliseerde, kapitaliseerden, gekapitaliseerd)

Conjugations for cobrar:

presente
  1. cobro
  2. cobras
  3. cobra
  4. cobramos
  5. cobráis
  6. cobran
imperfecto
  1. cobraba
  2. cobrabas
  3. cobraba
  4. cobrábamos
  5. cobrabais
  6. cobraban
indefinido
  1. cobré
  2. cobraste
  3. cobró
  4. cobramos
  5. cobrasteis
  6. cobraron
fut. de ind.
  1. cobraré
  2. cobrarás
  3. cobrará
  4. cobraremos
  5. cobraréis
  6. cobrarán
condic.
  1. cobraría
  2. cobrarías
  3. cobraría
  4. cobraríamos
  5. cobraríais
  6. cobrarían
pres. de subj.
  1. que cobre
  2. que cobres
  3. que cobre
  4. que cobremos
  5. que cobréis
  6. que cobren
imp. de subj.
  1. que cobrara
  2. que cobraras
  3. que cobrara
  4. que cobráramos
  5. que cobrarais
  6. que cobraran
miscelánea
  1. ¡cobra!
  2. ¡cobrad!
  3. ¡no cobres!
  4. ¡no cobréis!
  5. cobrado
  6. cobrando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

cobrar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cobrar (percibir)
    innen
    • innen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor cobrar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
in rekening brengen cargar en cuenta
innen cobrar; percibir cobro; recaudación; reclamación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanroeren alterar; cobrar; desordenar; excitar; fomentar; interrumpir; mencionar de paso; perturbar; rozar; rozar apenas; tocar; tocar apenas; tocar un momento; tocar un poco; trastornar
aanstippen alterar; cobrar; desordenar; excitar; fomentar; interrumpir; mencionar de paso; perturbar; rozar; rozar apenas; tocar; tocar apenas; tocar un momento; tocar un poco; trastornar mencionar de paso; ponerle visto a
casseren alzar; cobrar; elevar; imponer; levantar; percibir; recaudar
even aanraken alterar; cobrar; desordenar; excitar; fomentar; interrumpir; mencionar de paso; perturbar; rozar; rozar apenas; tocar; tocar apenas; tocar un momento; tocar un poco; trastornar
factureren cargar; cobrar; facturar
geld in ontvangst nemen cobrar; embolsar; platear; recaudar; recoger
herkrijgen cobrar; recobrar
in geld omzetten capitalizar; cobrar; platear; recaudar
in rekening brengen cargar; cobrar; facturar
incasseren cobrar; embolsar; platear; recaudar; recoger aguantar; soportar
innen cobrar; embolsar; platear; recaudar; recoger
kapitaliseren capitalizar; cobrar; platear; recaudar
terugkrijgen cobrar; recobrar
verkrijgen adquirir; cobrar; recibir adquirir; adueñarse de; alcanzar; apoderarse de; aprobar; apropiarse; buscar; captar; comprar; conseguir; ganar; mercar; obtener; recibir; triunfar
verwerven adquirir; cobrar; recibir adquirir; adueñarse de; alzar; apoderarse de; aprender; aprobar; apropiarse; buscar; captar; comenzar; comprar; conseguir; cursar; encender; estallar; estudiar; ganar; mercar; obtener; recibir; seguir estudios
verzilveren capitalizar; cobrar; platear; recaudar
weerkrijgen cobrar; recobrar

Synoniemen voor "cobrar":


Wiktionary: cobrar

cobrar
verb
  1. (geld) in ontvangst nemen.
  2. verschuldigd geld in ontvangst nemen
  3. in rekening brengen

Cross Translation:
FromToVia
cobrar incasseren encaissermettre dans une caisse.
cobrar buitmaken; behalen; verkrijgen; verwerven; aanbrengen; werven; aanwerven; verdienen; winnen gagner — Traductions à trier suivant le sens
cobrar gewaar worden; merken; bemerken; vernemen; waarnemen; innen percevoir — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van cobrar