Spaans

Uitgebreide vertaling voor dificultar (Spaans) in het Nederlands

dificultar:

dificultar werkwoord

  1. dificultar (complicar; complicarse más; estorbar; )
    bemoeilijken; moeilijker maken; zwaarder maken
    • bemoeilijken werkwoord (bemoeilijk, bemoeilijkt, bemoeilijkte, bemoeilijkten, bemoeilijkt)
    • moeilijker maken werkwoord (maak moeilijker, maakt moeilijker, maakte moeilijker, maakten moeilijker, moeilijker gemaakt)
    • zwaarder maken werkwoord
  2. dificultar (contrariar; parar; hacer la contra; )
    tegenwerken; dwarsbomen; dwarsliggen
    • tegenwerken werkwoord (werk tegen, werkt tegen, werkte tegen, werkten tegen, tegengewerkt)
    • dwarsbomen werkwoord (dwarsboom, dwarsboomt, dwarsboomde, dwarsboomden, gedwarsboomd)
    • dwarsliggen werkwoord (lig dwars, ligt dwars, lag dwars, lagen dwars, dwarsgelegen)
  3. dificultar (desbaratar; impedir; importunar; estorbar; frustrar)
    storen; hinderen; onmogelijk maken
    • storen werkwoord (stoor, stoort, stoorde, stoorden, gestoord)
    • hinderen werkwoord (hinder, hindert, hinderde, hinderden, gehinderd)
    • onmogelijk maken werkwoord
  4. dificultar (obstaculizar)
    tegenwerken; tegengaan; tegenstreven; weerstreven
    • tegenwerken werkwoord (werk tegen, werkt tegen, werkte tegen, werkten tegen, tegengewerkt)
    • tegengaan werkwoord (ga tegen, gaat tegen, ging tegen, gingen tegen, tegengegaan)
    • tegenstreven werkwoord (streef tegen, streeft tegen, streefte tegen, streeften tegen, tegengestreefd)
    • weerstreven werkwoord (weerstreef, weerstreeft, weerstreefde, weerstreefden, weerstreefd)
  5. dificultar (complicar)
    lastig maken
    • lastig maken werkwoord (maak lastig, maakt lastig, maakte lastig, maakten lastig, lastig gemaakt)
  6. dificultar (hacer imposible; frustrar; impedir; )
    verhinderen; onmogelijk maken

Conjugations for dificultar:

presente
  1. dificulto
  2. dificultas
  3. dificulta
  4. dificultamos
  5. dificultáis
  6. dificultan
imperfecto
  1. dificultaba
  2. dificultabas
  3. dificultaba
  4. dificultábamos
  5. dificultabais
  6. dificultaban
indefinido
  1. dificulté
  2. dificultaste
  3. dificultó
  4. dificultamos
  5. dificultasteis
  6. dificultaron
fut. de ind.
  1. dificultaré
  2. dificultarás
  3. dificultará
  4. dificultaremos
  5. dificultaréis
  6. dificultarán
condic.
  1. dificultaría
  2. dificultarías
  3. dificultaría
  4. dificultaríamos
  5. dificultaríais
  6. dificultarían
pres. de subj.
  1. que dificulte
  2. que dificultes
  3. que dificulte
  4. que dificultemos
  5. que dificultéis
  6. que dificulten
imp. de subj.
  1. que dificultara
  2. que dificultaras
  3. que dificultara
  4. que dificultáramos
  5. que dificultarais
  6. que dificultaran
miscelánea
  1. ¡dificulta!
  2. ¡dificultad!
  3. ¡no dificultes!
  4. ¡no dificultéis!
  5. dificultado
  6. dificultando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

dificultar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el dificultar (estorbar; obstruir; obstaculizar)
    beperken; belemmeren

Vertaal Matrix voor dificultar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belemmeren dificultar; estorbar; obstaculizar; obstruir
beperken dificultar; estorbar; obstaculizar; obstruir
tegengaan contrarrestar; ir en contra de
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
belemmeren bloquear; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar
bemoeilijken complicar; complicarse más; dificultar; estorbar; hacer más difícil; hacer más pesado; obstruir
beperken acorralar; acotar; aislar; apear; atenuar; cercar; cercenar; cerrar; colocar; comprimir; contener; depositar; derrocar; deslindar; destituir; destronar; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; estafar; incluir; limitar; neutralizar; recortar; reducir; reducirse; restringir; vallar
dwarsbomen contrariar; contrarrestar; dificultar; estorbar; hacer la contra; llevar la contraria; malograr; obstaculizar; parar
dwarsliggen contrariar; contrarrestar; dificultar; estorbar; hacer la contra; llevar la contraria; malograr; obstaculizar; parar
hinderen desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; impedir; importunar complicar; complicarse
lastig maken complicar; dificultar
moeilijker maken complicar; complicarse más; dificultar; estorbar; hacer más difícil; hacer más pesado; obstruir
onmogelijk maken desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; hacer imposible; impedir; importunar
storen desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; impedir; importunar molestar
tegengaan dificultar; obstaculizar
tegenstreven dificultar; obstaculizar
tegenwerken contrariar; contrarrestar; dificultar; estorbar; hacer la contra; llevar la contraria; malograr; obstaculizar; parar complicar; complicarse
verhinderen desbaratar; dificultar; estorbar; frustrar; hacer imposible; impedir; importunar bloquear; frustrar; impedir; levantar barricadas en; obstaculizar
weerstreven dificultar; obstaculizar
zwaarder maken complicar; complicarse más; dificultar; estorbar; hacer más difícil; hacer más pesado; obstruir agraviar; aumentar; aumentar la carga; hacer más pesado; reforzar

Synoniemen voor "dificultar":


Wiktionary: dificultar

dificultar
verb
  1. een factor vormen die een gebeurtenis of handeling (bijna) onmogelijk maakt
  2. moeilijker maken

Cross Translation:
FromToVia
dificultar hinderen; maken hinder — to make a task difficult
dificultar compliceeren erschweren — etwas schwieriger machen
dificultar belemmeren; hinderen; storen; verstoren; storing veroorzaken; defect maken; in disorde brengen; in verwarring brengen; rommelen déranger — Traductions à trier suivant le sens
dificultar belemmeren; hinderen; storen; verstoren gêner — Causer de la gêne