Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: doméstica

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: doméstica

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

doméstico:
- huishoudelijk; aangenaam; behaaglijk; knus
domesticar:
- trainen; dresseren; africhten; dier africhten; temmen
Wiktionary:
- doméstica → dienstmeid, meid, huishoudelijk
- domesticar → temmen
- domesticar → domesticeren

Spaans

Uitgebreide vertaling voor doméstica (Spaans) in het Nederlands

doméstica:

Synoniemen voor "doméstica":

asistenta; sirvienta; criada; chica; chacha; señora de la limpieza
fámula; servidora; camarera; asistente; muchacha

Wiktionary: doméstica

Cross Translation:

From	To	Via
• doméstica	→ dienstmeid; meid	↔ maid — female servant or cleaner
• doméstica	→ huishoudelijk	↔ ménager — Celui, celle qui administre avec économie.

doméstico:

doméstico bijvoeglijk naamwoord

doméstico
huishoudelijk
- huishoudelijk bijvoeglijk naamwoord
doméstico (confortable; cómodo; íntimo; familiar; confortablemente)
aangenaam; behaaglijk; knus
- aangenaam bijvoeglijk naamwoord
- behaaglijk bijvoeglijk naamwoord
- knus bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor doméstico:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aangenaam	confortable; confortablemente; cómodo; doméstico; familiar; íntimo	acogedor; agradable; amable; ameno; amigable; asiduo; atento; beneficioso; bien; bondadoso; bonito; bueno; caliente; caluroso; complaciente; confortable; conveniente; cordial; cálido; cómo está usted; cómodo; de mucho ambiente; dispuesto a ayudar; divertido; encantado; entretenido; grato; placentero; simpático; sociable; tratable
behaaglijk	confortable; confortablemente; cómodo; doméstico; familiar; íntimo	agradable; bien; confortable; cómodo; grato; placentero
huishoudelijk	doméstico
knus	confortable; confortablemente; cómodo; doméstico; familiar; íntimo	acogedor; cómodo; hogareño

Verwante woorden van "doméstico":

doméstica, domésticas, domésticos

Synoniemen voor "doméstico":

lacayo; criado; sirviente; asistente; paje
nacional

doméstica vorm van domesticar:

domesticar werkwoord

domesticar (adiestrar; entrenar; amaestrar; domar)
trainen; dresseren; africhten; dier africhten
- trainen werkwoord (train, traint, trainde, trainden, getraind)
- dresseren werkwoord (dresseer, dresseert, dresseerde, dresseerden, gedresseerd)
- africhten werkwoord (richt af, richtte af, richtten af, afgericht)
- dier africhten werkwoord
domesticar (domar; dominar)
temmen
- temmen werkwoord (tem, temt, temde, temden, getemd)

Conjugations for domesticar:

presente

domestico
domesticas
domestica
domesticamos
domesticáis
domestican

imperfecto

domesticaba
domesticabas
domesticaba
domesticábamos
domesticabais
domesticaban

indefinido

domestiqué
domesticaste
domesticó
domesticamos
domesticasteis
domesticaron

fut. de ind.

domesticaré
domesticarás
domesticará
domesticaremos
domesticaréis
domesticarán

condic.

domesticaría
domesticarías
domesticaría
domesticaríamos
domesticaríais
domesticarían

pres. de subj.

que domestique
que domestiques
que domestique
que domestiquemos
que domestiquéis
que domestiquen

imp. de subj.

que domesticara
que domesticaras
que domesticara
que domesticáramos
que domesticarais
que domesticaran

miscelánea

¡domestica!
¡domesticad!
¡no domestiques!
¡no domestiquéis!
domesticado
domesticando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor domesticar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
africhten		adiestramiento; doma
dresseren		adiestramiento; doma; educación; enseñansa; formación; instrucción
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
africhten	adiestrar; amaestrar; domar; domesticar; entrenar
dier africhten	adiestrar; amaestrar; domar; domesticar; entrenar
dresseren	adiestrar; amaestrar; domar; domesticar; entrenar
temmen	domar; domesticar; dominar
trainen	adiestrar; amaestrar; domar; domesticar; entrenar	adiestrar; ejercer; ejercitar; ejercitarse; prepararse para

Synoniemen voor "domesticar":

amansar; amaestrar; adiestrar; domar; desbravar; aguacharse

Wiktionary: domesticar

domesticar

verb

tam maken
- temmen → domar; amansar; adiestrar; amaestrar; domeñar; domesticar

Cross Translation:

From	To	Via
• domesticar	→ domesticeren	↔ domesticate — to make domestic

Verwante vertalingen van doméstica