Spaans

Uitgebreide vertaling voor escoger (Spaans) in het Nederlands

escoger:

escoger werkwoord

  1. escoger (votar; elegir; decidirse; )
    kiezen; stemmen; zijn stem uitbrengen
  2. escoger (apagar; decir; expresar; )
    uiten; uitdrukken; verwoorden; uiting geven aan; uitdrukking geven aan; vertolken
    • uiten werkwoord (uit, uitte, uitten, geuit)
    • uitdrukken werkwoord (druk uit, drukt uit, drukte uit, drukten uit, uitgedrukt)
    • verwoorden werkwoord (verwoord, verwoordt, verwoordde, verwoordden, verwoord)
    • uiting geven aan werkwoord
    • uitdrukking geven aan werkwoord (geef uitdrukking aan, geeft uitdrukking aan, gaf uitdrukking aan, gaven uitdrukking aan, uitdrukking gegeven aan)
    • vertolken werkwoord (vertolk, vertolkt, vertolkte, vertolkten, vertolkt)
  3. escoger (excluir por sorteo; elegir; seleccionar; sortear; rifar)
    uitloten
    • uitloten werkwoord (loot uit, lootte uit, lootten uit, uitgeloot)

Conjugations for escoger:

presente
  1. escojo
  2. escoges
  3. escoge
  4. escogemos
  5. escogéis
  6. escogen
imperfecto
  1. escogía
  2. escogías
  3. escogía
  4. escogíamos
  5. escogíais
  6. escogían
indefinido
  1. escogí
  2. escogiste
  3. escogió
  4. escogimos
  5. escogisteis
  6. escogieron
fut. de ind.
  1. escogeré
  2. escogerás
  3. escogerá
  4. escogeremos
  5. escogeréis
  6. escogerán
condic.
  1. escogería
  2. escogerías
  3. escogería
  4. escogeríamos
  5. escogeríais
  6. escogerían
pres. de subj.
  1. que escoja
  2. que escojas
  3. que escoja
  4. que escojamos
  5. que escojáis
  6. que escojan
imp. de subj.
  1. que escogiera
  2. que escogieras
  3. que escogiera
  4. que escogiéramos
  5. que escogierais
  6. que escogieran
miscelánea
  1. ¡escoge!
  2. ¡escoged!
  3. ¡no escojas!
  4. ¡no escojáis!
  5. escogido
  6. escogiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor escoger:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kiezen sufragio; voto
stemmen sufragio; voto
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kiezen acordar; adaptar a; decidirse; elegir; emitir su voto; escoger; optar; votar elegir; marcar; seleccionar
stemmen acordar; adaptar a; decidirse; elegir; emitir su voto; escoger; optar; votar
uitdrukken apagar; caracterizar; decir; desembrollar; desenmarañar; desentrañar; deshilarse; dictar; escoger; expresar; hablar; parlar; pronunciarse exprimir
uitdrukking geven aan apagar; caracterizar; decir; desembrollar; desenmarañar; desentrañar; deshilarse; dictar; escoger; expresar; hablar; parlar; pronunciarse
uiten apagar; caracterizar; decir; desembrollar; desenmarañar; desentrañar; deshilarse; dictar; escoger; expresar; hablar; parlar; pronunciarse dar voz a; expresar
uiting geven aan apagar; caracterizar; decir; desembrollar; desenmarañar; desentrañar; deshilarse; dictar; escoger; expresar; hablar; parlar; pronunciarse
uitloten elegir; escoger; excluir por sorteo; rifar; seleccionar; sortear
vertolken apagar; caracterizar; decir; desembrollar; desenmarañar; desentrañar; deshilarse; dictar; escoger; expresar; hablar; parlar; pronunciarse caracterizar; encarnar; expresar; hacerse eco de; imitar; interpretar; personificar; pintar; reflejar; reproducir; traducir
verwoorden apagar; caracterizar; decir; desembrollar; desenmarañar; desentrañar; deshilarse; dictar; escoger; expresar; hablar; parlar; pronunciarse expresar; expresarse; formular; frasear; poner sobre el tapete; redactar; sacar a relucir
zijn stem uitbrengen acordar; adaptar a; decidirse; elegir; emitir su voto; escoger; optar; votar
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
kiezen marcar

Synoniemen voor "escoger":


Wiktionary: escoger

escoger
verb
  1. uit meerdere mogelijkheden één nemen
  2. een selectie maken uit een grotere verzameling

Cross Translation:
FromToVia
escoger uitkiezen; kiezen choose — to pick
escoger kiezen choose — to decide to act in a certain way
escoger kiezen; zeggen name — to mention, specify
escoger kiezen erkiesen — (transitiv) veraltet: jemanden oder etwas auswählen
escoger aannemen; accepteren; ontvangen; als zoon aannemen; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken; adopteren; zich eigen maken adopterchoisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
escoger kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken choisir — Action de faire un choix ; prendre une personne ou une chose de préférence à une autre ou à plusieurs autres.
escoger kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken opter — Choisir entre deux ou plusieurs choses qu’on ne peut avoir ensemble, entre deux ou plusieurs partis pour l’un desquels il faut se déterminer.
escoger sorteren; selecteren; afzonderen; scheiden; afscheiden; schiften trierséparer ce que l'on souhaite garder et ce que l'on souhaite jeter.