Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor goce (Spaans) in het Nederlands

goce:

goce [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el goce (placer; usufructo; deleite)
    het genot; de geneugte
    • genot [het ~] zelfstandig naamwoord
    • geneugte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    genieten
    – er plezier aan beleven 1
    • genieten [znw.] zelfstandig naamwoord
      • we hebben erg genoten van die muziek1

Vertaal Matrix voor goce:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geneugte deleite; goce; placer; usufructo
genieten deleite; goce; placer; usufructo
genot deleite; goce; placer; usufructo agrado; alegría; camilo; deseo; diversión; fervor; fuego; ganas; gozo; gusto; instinto; instinto sexual; libido; pasión; placer; satisfacción; sensualidad
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
genieten comer con gusto; deleitarse; disfrutar; disfrutar comiendo; golosinear; gozar; gustar; paladear; saborear

Verwante woorden van "goce":

  • goces

Synoniemen voor "goce":


Wiktionary: goce


Cross Translation:
FromToVia
goce genot jouissance — Satisfaction voluptueuse

goce vorm van gozar:

gozar werkwoord

  1. gozar (disfrutar; gustar; disfrutar comiendo; )
    genieten
    – er plezier aan beleven 1
    • genieten werkwoord (geniet, genoot, genoten, genoten)
      • we hebben erg genoten van die muziek1
    amuseren; genot hebben van
  2. gozar (deleitarse; comer con gusto; disfrutar; golosinear)
    smikkelen; savoureren; smullen; lekker eten
    • smikkelen werkwoord (smikkel, smikkelt, smikkelde, smikkelden, gesmikkeld)
    • savoureren werkwoord (savoureer, savoureert, savoureerde, savoureerden, gesavoureerd)
    • smullen werkwoord (smul, smult, smulde, smulden, gesmuld)
    • lekker eten werkwoord (eet lekker, at lekker, aten lekker, lekker gegeten)
  3. gozar (agradar; gustar; divertir; )
    believen; aanstaan; goeddunken
    • believen werkwoord (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)
    • aanstaan werkwoord (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)
    • goeddunken werkwoord (dunk goed, dunkt goed, dacht goed, dachten goed, goedgedacht)

Conjugations for gozar:

presente
  1. gozo
  2. gozas
  3. goza
  4. gozamos
  5. gozáis
  6. gozan
imperfecto
  1. gozaba
  2. gozabas
  3. gozaba
  4. gozábamos
  5. gozabais
  6. gozaban
indefinido
  1. gocé
  2. gozaste
  3. gozó
  4. gozamos
  5. gozasteis
  6. gozaron
fut. de ind.
  1. gozaré
  2. gozarás
  3. gozará
  4. gozaremos
  5. gozaréis
  6. gozarán
condic.
  1. gozaría
  2. gozarías
  3. gozaría
  4. gozaríamos
  5. gozaríais
  6. gozarían
pres. de subj.
  1. que goce
  2. que goces
  3. que goce
  4. que gocemos
  5. que gocéis
  6. que gocen
imp. de subj.
  1. que gozara
  2. que gozaras
  3. que gozara
  4. que gozáramos
  5. que gozarais
  6. que gozaran
miscelánea
  1. ¡goza!
  2. ¡gozad!
  3. ¡no goces!
  4. ¡no gocéis!
  5. gozado
  6. gozando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor gozar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
amuseren distracción; divertir; entretenimiento
believen consentimiento; discreción
genieten deleite; goce; placer; usufructo
goeddunken consentimiento; discreción
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstaan agradar; aprobar; deleitarse; disfrutar; divertir; gozar; gustar; parecer bien; recrearse agradar; convenir; dar gusto; estar en funcionamiento; estar puesto; funcionar; gustar
amuseren comer con gusto; deleitarse; disfrutar; disfrutar comiendo; golosinear; gozar; gustar; paladear; saborear
believen agradar; aprobar; deleitarse; disfrutar; divertir; gozar; gustar; parecer bien; recrearse haber de; querer; tener que
genieten comer con gusto; deleitarse; disfrutar; disfrutar comiendo; golosinear; gozar; gustar; paladear; saborear
genot hebben van comer con gusto; deleitarse; disfrutar; disfrutar comiendo; golosinear; gozar; gustar; paladear; saborear
goeddunken agradar; aprobar; deleitarse; disfrutar; divertir; gozar; gustar; parecer bien; recrearse
lekker eten comer con gusto; deleitarse; disfrutar; golosinear; gozar
savoureren comer con gusto; deleitarse; disfrutar; golosinear; gozar
smikkelen comer con gusto; deleitarse; disfrutar; golosinear; gozar
smullen comer con gusto; deleitarse; disfrutar; golosinear; gozar comer con gusto; disfrutar comiendo

Synoniemen voor "gozar":


Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van goce