Grano: vertaling Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

grano:
- tarwe; graansoort; graankorrel; pukkel; puist; pit; vruchtenpit; binnenste van een vrucht; korrel; grein; korreltje; kralenrand
Wiktionary:
- grano → graan, grein, graankorrel, korst, puist, puistje, pukkel, mee-eter, korrel, pit, zaadkorrel, zaad, parel, kraal, pitje

Spaans

Uitgebreide vertaling voor grano (Spaans) in het Nederlands

el grano (tipo de grano; trigo sarraceno; trigo)
de tarwe; de graansoort
- tarwe [de ~] zelfstandig naamwoord
- graansoort [de ~] zelfstandig naamwoord
el grano
de graankorrel
- graankorrel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
el grano (pústula)
de pukkel; de puist
- pukkel [de ~] zelfstandig naamwoord
- puist [de ~] zelfstandig naamwoord
el grano (fucha; eje; empuje; mecha; pabilo)
de pit; vruchtenpit
- pit [de ~] zelfstandig naamwoord
- vruchtenpit [znw.] zelfstandig naamwoord
el grano (hueso)
binnenste van een vrucht; de pit
- binnenste van een vrucht [znw.] zelfstandig naamwoord
- pit [de ~] zelfstandig naamwoord
el grano (granito; coral; gránulo)
de korrel; het grein; het korreltje
- korrel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- grein [het ~] zelfstandig naamwoord
- korreltje [het ~] zelfstandig naamwoord
el grano (coral; perla)
kralenrand
- kralenrand [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
binnenste van een vrucht	grano; hueso
graankorrel	grano
graansoort	grano; tipo de grano; trigo; trigo sarraceno
grein	coral; granito; grano; gránulo
korrel	coral; granito; grano; gránulo
korreltje	coral; granito; grano; gránulo
kralenrand	coral; grano; perla
pit	eje; empuje; fucha; grano; hueso; mecha; pabilo	ardor; brío; entusiasmo; garbo; mecha; ímpetu
puist	grano; pústula
pukkel	grano; pústula	bollo; bulto; granito; hinchazón; punto hinchado
tarwe	grano; tipo de grano; trigo; trigo sarraceno	trigo
vruchtenpit	eje; empuje; fucha; grano; mecha; pabilo

Cross Translation:

From	To	Via
• grano	→ graan	↔ grain — harvested seeds of various grass-related food crops
• grano	→ grein	↔ grain — unit of weight
• grano	→ graankorrel	↔ grain — single seed of grain
• grano	→ korst	↔ scab — incrustation over a wound
• grano	→ puist	↔ spot — pimple, pustule
• grano	→ puistje; puist; pukkel; mee-eter	↔ bouton — Petite tumeur se formant sur la peau
• grano	→ korrel; pit; zaadkorrel	↔ grain — fruit et semence des céréales contenu dans l’épi ; des légumineuses.
• grano	→ zaad; korrel; pit; zaadkorrel	↔ graine — Ovule fécondé qui donne de nouvelles plantes après dispersion et germination.
• grano	→ parel; kraal	↔ perle — globule ordinairement d’un blanc argentin, à reflets irisés, qui se forme dans certaines coquilles par une extravasation de la nacre.
• grano	→ pitje; korrel; pit; zaadkorrel	↔ pépin — semence qui se trouver à l'intérieur de certains fruits.