Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. gris:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. grissen:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor gris (Spaans) in het Nederlands

gris:

gris bijvoeglijk naamwoord

  1. gris (canoso)
    grijs; grijsharig
  2. gris (pálido; sombrear; oscuro; )
    grijs; grauwkleurig
  3. gris (pardo; ancho; tenue; )
    grauw; vaal
    • grauw bijvoeglijk naamwoord
    • vaal bijvoeglijk naamwoord
  4. gris (de llovizna; triste; lluvioso)
    miezerig; druilerig
  5. gris (pálido; soso; flojo; )
    verschoten; bleek; flets; flauw

Vertaal Matrix voor gris:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grauw bufido; caña de pescar; chusma; gentuza; gruñido; gruño; rabotada
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bleek agotado; blanco; caduco; canoso; descolorido; desgastado; deslucido; desmudado; desteñido; difuso; débil; enfermizo; flojo; gastado; gris; incoloro; lejano; lánguido; lívido; manoseado; mustio; pardo; plomizo; pálido; sin color; soso; tenue; vago apagado; blanco; claro; descolorido; deslucido; deslustrado; incoloro; lívido; mate; muy usado; pálido; sin brillo; sin color
druilerig de llovizna; gris; lluvioso; triste
flauw agotado; blanco; caduco; canoso; descolorido; desgastado; deslucido; desmudado; desteñido; difuso; débil; enfermizo; flojo; gastado; gris; incoloro; lejano; lánguido; lívido; manoseado; mustio; pardo; plomizo; pálido; sin color; soso; tenue; vago borroso; con poca sal; confuso; desabrido; descolorido; débil; enfermizo; indefinido; insulso; insípido; pesado; pobre de sal; sin sabor; sin sal; soso; vago
flets agotado; blanco; caduco; canoso; descolorido; desgastado; deslucido; desmudado; desteñido; difuso; débil; enfermizo; flojo; gastado; gris; incoloro; lejano; lánguido; lívido; manoseado; mustio; pardo; plomizo; pálido; sin color; soso; tenue; vago apagado; descolorido; deslustrado; mate; pálido; sin brillo
grauw ancho; desaliñado; descolorido; deslucido; gris; grisáceo; holgado; incoloro; lívido; mugriento; pardo; pardusco; plomizo; puerco; sin color; tenue apagado; deplorable; deprimido; desolado; desolador; grisáceo; melancólico; sombrío; triste
grijs canoso; gris; grisáceo; mudo; oscuro; pardo; pálido; sin brillo; sombrear; sombrío; sordo
grijsharig canoso; gris
miezerig de llovizna; gris; lluvioso; triste
vaal ancho; desaliñado; descolorido; deslucido; gris; grisáceo; holgado; incoloro; lívido; mugriento; pardo; pardusco; plomizo; puerco; sin color; tenue de color gris ceniza
verschoten agotado; blanco; caduco; canoso; descolorido; desgastado; deslucido; desmudado; desteñido; difuso; débil; enfermizo; flojo; gastado; gris; incoloro; lejano; lánguido; lívido; manoseado; mustio; pardo; plomizo; pálido; sin color; soso; tenue; vago
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grauwkleurig gris; grisáceo; mudo; oscuro; pardo; pálido; sin brillo; sombrear; sombrío; sordo

Verwante woorden van "gris":

  • grises

Synoniemen voor "gris":


Wiktionary: gris

gris
adjective
  1. donkergrijs, kleurloos
  2. de kleur grijs hebbend

Cross Translation:
FromToVia
gris grijs gray — having a color somewhere between white and black, as the ash of an ember
gris grijs; grauw gray — dreary, gloomy
gris grijs gray — having an indistinct quality
gris grijs gray — colour
gris grauw; grijs grauohne Steigerung: Farbe, Mischung aus schwarz und weiß
gris grijs; grauw gris — De couleur grise

Verwante vertalingen van gris



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gris (Nederlands) in het Spaans

grissen:

grissen werkwoord (gris, grist, grisde, grisden, gegrist)

  1. grissen (wegkapen; grijpen; jatten; )
    mangar; birlar
  2. grissen (inpikken; pikken; ontfutselen; )
    mangar; robar; birlar

Conjugations for grissen:

o.t.t.
  1. gris
  2. grist
  3. grist
  4. grissen
  5. grissen
  6. grissen
o.v.t.
  1. grisde
  2. grisde
  3. grisde
  4. grisden
  5. grisden
  6. grisden
v.t.t.
  1. heb gegrist
  2. hebt gegrist
  3. heeft gegrist
  4. hebben gegrist
  5. hebben gegrist
  6. hebben gegrist
v.v.t.
  1. had gegrist
  2. had gegrist
  3. had gegrist
  4. hadden gegrist
  5. hadden gegrist
  6. hadden gegrist
o.t.t.t.
  1. zal grissen
  2. zult grissen
  3. zal grissen
  4. zullen grissen
  5. zullen grissen
  6. zullen grissen
o.v.t.t.
  1. zou grissen
  2. zou grissen
  3. zou grissen
  4. zouden grissen
  5. zouden grissen
  6. zouden grissen
en verder
  1. is gegrist
  2. zijn gegrist
diversen
  1. gris!
  2. grist!
  3. gegrist
  4. grissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor grissen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
birlar afsnoepen; bietsen; inpikken
mangar bietsen; inpikken
robar stelen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
birlar afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; ontfutselen; pikken; snaaien; wegkapen achteroverdrukken; gappen; inpikken; jatten; ontvreemden; pikken; stelen; verdonkeremanen; vervreemden; wegkapen; wegpikken
mangar afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; graaien; grijpen; grissen; inpikken; jatten; ontfutselen; pikken; snaaien; wegkapen achterhouden; achteroverdrukken; afbedelen; gappen; inpikken; jatten; onteigenen; ontvreemden; pikken; snaaien; stelen; verdonkeremanen; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; weggraaien; wegkapen; wegpikken
robar afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken achterhouden; achteroverdrukken; achteruitgaan; afbedelen; afnemen; benemen; beroven; beroven van; bestelen; declineren; depriveren; gappen; inpikken; jatten; kapen; ladelichten; leegplunderen; leegstelen; minder worden; ontfutselen; ontnemen; ontstelen; ontvreemden; pikken; plunderen; roven; snaaien; stelen; te kort doen; toeëigenen; uitplunderen; verdonkeremanen; verdonkeren; verduisteren; vervreemden; wegfutselen; wegkapen; wegnemen; wegpakken; wegpikken