Incapacidad: vertaling Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

incapacidad:
- onwetendheid; onkundigheid; onkunde; hulpeloosheid; insolventie; onvermogen; onmacht; impotentie; krachteloosheid; onbekwaamheid; incompetentie; ongeschiktheid; onschendbaarheid; onkwetsbaarheid; immuniteit
Wiktionary:
- incapacidad → onvermogen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor incapacidad (Spaans) in het Nederlands

la incapacidad
de onwetendheid; onkundigheid; de onkunde
- onwetendheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- onkundigheid [znw.] zelfstandig naamwoord
- onkunde [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la incapacidad (desamparo; desmayo; impotencia; inválido; falta de medios)
de hulpeloosheid
- hulpeloosheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la incapacidad (insolvencia; impotencia; falta de medios)
de insolventie; het onvermogen
- insolventie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- onvermogen [het ~] zelfstandig naamwoord
la incapacidad (debilidad; impotencia; desmayo; inválido; insolvencia; falta de medios)
de onmacht; de impotentie; de krachteloosheid
- onmacht [de ~] zelfstandig naamwoord
- impotentie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- krachteloosheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la incapacidad (inadecuación; ineptitud; incompetencia; inaptitud)
de onbekwaamheid; de incompetentie; de ongeschiktheid
- onbekwaamheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- incompetentie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ongeschiktheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
la incapacidad (invulnerabilidad; inmunidad)
de onschendbaarheid; de onkwetsbaarheid; de immuniteit
- onschendbaarheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- onkwetsbaarheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- immuniteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
hulpeloosheid	desamparo; desmayo; falta de medios; impotencia; incapacidad; inválido
immuniteit	incapacidad; inmunidad; invulnerabilidad	inmunidad
impotentie	debilidad; desmayo; falta de medios; impotencia; incapacidad; insolvencia; inválido
incompetentie	inadecuación; inaptitud; incapacidad; incompetencia; ineptitud
insolventie	falta de medios; impotencia; incapacidad; insolvencia
krachteloosheid	debilidad; desmayo; falta de medios; impotencia; incapacidad; insolvencia; inválido	debilidad; estupidez; fatiga; flojedad; flojera; fragilidad; inactividad
onbekwaamheid	inadecuación; inaptitud; incapacidad; incompetencia; ineptitud
ongeschiktheid	inadecuación; inaptitud; incapacidad; incompetencia; ineptitud
onkunde	incapacidad
onkundigheid	incapacidad
onkwetsbaarheid	incapacidad; inmunidad; invulnerabilidad
onmacht	debilidad; desmayo; falta de medios; impotencia; incapacidad; insolvencia; inválido	debilidad; flojedad
onschendbaarheid	incapacidad; inmunidad; invulnerabilidad
onvermogen	falta de medios; impotencia; incapacidad; insolvencia	debilidad
onwetendheid	incapacidad	estupidez; futilidad; insignificancia; majadería

Cross Translation:

From	To	Via
• incapacidad	→ onvermogen	↔ incapacité — État de celui qui est incapable de quelque chose.