Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. legado:
  2. legar:
  3. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor legado (Spaans) in het Nederlands

legado:

legado [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el legado (herencia; bienes hereditarios)
    de erfenis; de legaat; de nalatenschap; het erfgoed; de boedel; erfboedel
    • erfenis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • legaat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • nalatenschap [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • erfgoed [het ~] zelfstandig naamwoord
    • boedel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • erfboedel [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. el legado (pieza hereditaria; herencia; sucesión; bienes hereditarios; porción de la herencia)
    het erfstuk
    • erfstuk [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. el legado
    de vermaking

Vertaal Matrix voor legado:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boedel bienes hereditarios; herencia; legado ajuar; cosas; dominio; efectos mobiliarios; inventario; lista de existencias; mercaderías en almacén; mercancías; muebles
erfboedel bienes hereditarios; herencia; legado
erfenis bienes hereditarios; herencia; legado bienes hereditarios; herencia; pieza hereditaria
erfgoed bienes hereditarios; herencia; legado
erfstuk bienes hereditarios; herencia; legado; pieza hereditaria; porción de la herencia; sucesión
legaat bienes hereditarios; herencia; legado
nalatenschap bienes hereditarios; herencia; legado
vermaking legado

Verwante woorden van "legado":

  • legados

Synoniemen voor "legado":


Wiktionary: legado

legado
noun
  1. (m) officier bij de oude Romeinen

Cross Translation:
FromToVia
legado erfgoed; erfenis legacy — money or property bequeathed to someone in a will
legado erfgoed; erfenis legacy — Something inherited from a predecessor; a heritage

legado vorm van legar:

legar werkwoord

  1. legar (dejar en herencia)
    vermaken; nalaten; legateren; vererven
    • vermaken werkwoord (vermaak, vermaakt, vermaakde, vermaakden, vermaakt)
    • nalaten werkwoord (laat na, liet na, lieten na, nagelaten)
    • legateren werkwoord (legateer, legateert, legateerde, legateerden, gelegateerd)
    • vererven werkwoord (vererf, vererft, vererfde, vererfden, verorven)

Conjugations for legar:

presente
  1. lego
  2. legas
  3. lega
  4. legamos
  5. legáis
  6. legan
imperfecto
  1. legaba
  2. legabas
  3. legaba
  4. legábamos
  5. legabais
  6. legaban
indefinido
  1. legué
  2. legaste
  3. legó
  4. legamos
  5. legasteis
  6. legaron
fut. de ind.
  1. legaré
  2. legarás
  3. legará
  4. legaremos
  5. legaréis
  6. legarán
condic.
  1. legaría
  2. legarías
  3. legaría
  4. legaríamos
  5. legaríais
  6. legarían
pres. de subj.
  1. que legue
  2. que legues
  3. que legue
  4. que leguemos
  5. que leguéis
  6. que leguen
imp. de subj.
  1. que legara
  2. que legaras
  3. que legara
  4. que legáramos
  5. que legarais
  6. que legaran
miscelánea
  1. ¡lega!
  2. ¡legad!
  3. ¡no legues!
  4. ¡no leguéis!
  5. legado
  6. legando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor legar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vermaken distracción; entretenimiento
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
legateren dejar en herencia; legar
nalaten dejar en herencia; legar dejar; dejar atrás; dejar en herencia; desatender; descuidar
vererven dejar en herencia; legar
vermaken dejar en herencia; legar dejar; dejar atrás; dejar en herencia; divertir; entretener

Synoniemen voor "legar":


Wiktionary: legar

legar
verb
  1. iets schenken aan

Cross Translation:
FromToVia
legar nalaten; legateren; overdragen bequeath — to give or leave by will
legar doorgeven bequeath — to hand down; to transmit
legar laten; nalaten leave — To transfer possession after death