Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. me:
  2. Wiktionary:
Nederlands naar Spaans:   Meer gegevens...
  1. me:
  2. tot zich nemen:
  3. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor me (Spaans) in het Nederlands

me:

me

  1. me (mi)

Vertaal Matrix voor me:

OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
me me; mi
mij me; mi
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mij

Wiktionary: me


Cross Translation:
FromToVia
me mij; me me — direct object of a verb
me mij; me me — indirect object of a verb
me mezelf; mijzelf myself — me, reflexive case of I

Verwante vertalingen van me



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor me (Nederlands) in het Spaans

me:

me

  1. me (mij)
    mi; me

Vertaal Matrix voor me:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
mi es; essenboom
PronounVerwante vertalingenAndere vertalingen
- mij
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
me me; mij
mi me; mij mijn; van mij

Synoniemen voor "me":


Verwante definities voor "me":

  1. eerste persoon enkelvoud, object1
    • hij heeft me gezien1
  2. eerste persoon enkelvoud, wederkerend1
    • pardon, ik vergis me1

Wiktionary: me


Cross Translation:
FromToVia
me me me — direct object of a verb
me me — object of a preposition
me me me — indirect object of a verb

me vorm van tot zich nemen:

tot zich nemen werkwoord (neem mij tot zich, neemt je tot zich, neemt zich tot zich, zich, je, zich tot zich genomen)

  1. tot zich nemen (verorberen; consumeren; vreten; )
    devorar; atiborrarse
  2. tot zich nemen (nuttigen; eten; consumeren; )
    comer; cenar; aprovechar; consumir

Conjugations for tot zich nemen:

o.t.t.
  1. neem mij tot zich
  2. neemt je tot zich
  3. neemt zich tot zich
  4. nemen ons tot zich
  5. nemen ons tot zich
  6. nemen ons tot zich
o.v.t.
  1. me
  2. je
  3. zich
  4. ons
  5. je
  6. zich
v.t.t.
  1. ben mij tot zich genomen
  2. bent je tot zich genomen
  3. is zich tot zich genomen
  4. zijn ons tot zich genomen
  5. zijn je tot zich genomen
  6. zijn zich tot zich genomen
v.v.t.
  1. was mij tot zich genomen
  2. was je tot zich genomen
  3. was zich tot zich genomen
  4. waren ons tot zich genomen
  5. waren je tot zich genomen
  6. waren zich tot zich genomen
o.t.t.t.
  1. zal mij zich nemen
  2. zult je zich nemen
  3. zal zich zich nemen
  4. zullen ons zich nemen
  5. zullen je zich nemen
  6. zullen zich zich nemen
o.v.t.t.
  1. zou mij zich nemen
  2. zou je zich nemen
  3. zou zich zich nemen
  4. zouden ons zich nemen
  5. zouden je zich nemen
  6. zouden zich zich nemen
diversen
  1. neem je tot zich!
  2. neemt u tot zich!
  3. tot zich genomen
  4. tot zich nemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor tot zich nemen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
devorar bikken; vreten
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aprovechar consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; eten; exploiteren; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; opeten; opvreten; profiteren; toepassen; uitbuiten; utiliseren; verbruiken; voordeel trekken; vreten
atiborrarse bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
cenar consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen dineren; eten; opeten; schaften; souperen; tafelen; uitgebreid eten
comer consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen bikken; binnenkrijgen; dineren; eten; naar binnen werken; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schaften; tafelen; uitgebreid eten; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
consumir consumeren; eten; gebruiken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; tot zich nemen; verorberen aanwenden; benutten; bezigen; consumeren; doorleven; doorstaan; drugs consumeren; eten; gebruik maken van; gebruiken; hanteren; iets uitgeven; laven; lenigen; lessen; muziek componeren; opeten; oproken; opteren; opvreten; tegoed doen; toepassen; uitgeven voor een maaltijd; utiliseren; verbruiken; verdragen; verduren; verstoken; verteren; verwerken; vreten
devorar bikken; bunkeren; consumeren; eten; naar binnen werken; nuttigen; opeten; schransen; schrokken; tegoed doen; tot zich nemen; verorberen; vreten; zitten proppen binnenkrijgen; opeten; oppeuzelen; opslokken; opvreten; schaften; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen