Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: párpado

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: párpado

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. párpado:
  2. parpar:
  3. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor párpado (Spaans) in het Nederlands

párpado:

párpado [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el párpado (pálpebra)
    het ooglid
    • ooglid [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor párpado:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ooglid pálpebra; párpado

Verwante woorden van "párpado":


Wiktionary: párpado

párpado
noun
  1. een beschermend vlies van huid dat over de ogen bewogen kan worden
Cross Translation:
FromToVia
• párpado → ooglid ↔ eyelid — (anatomy) A thin skin membrane that covers and moves over an eye
• párpado → ooglid ↔ Augenlid — Anatomie: Haut zum Bedecken der Augen bei höheren Tieren und dem Menschen
• párpado → ooglid ↔ paupière — Chacune des deux membranes mobiles qui recouvrent le globe de l’œil...

parpar:

parpar werkwoord

  1. parpar (vocear; croar)
    kwaken; kwetteren; kwekken; snateren
    • kwaken werkwoord (kwaak, kwaakt, kwaakte, kwaakten, gekwaakt)
    • kwetteren werkwoord (kwetter, kwettert, kwetterde, kwetterden, gekwetterd)
    • kwekken werkwoord (kwek, kwekt, kwekte, kwekten, gekwekt)
    • snateren werkwoord (snater, snatert, snaterde, snaterden, gesnaterd)

Conjugations for parpar:

presente
  1. parpo
  2. parpas
  3. parpa
  4. parpamos
  5. parpáis
  6. parpan
imperfecto
  1. parpaba
  2. parpabas
  3. parpaba
  4. parpábamos
  5. parpabais
  6. parpaban
indefinido
  1. parpé
  2. parpaste
  3. parpó
  4. parpamos
  5. parpasteis
  6. parparon
fut. de ind.
  1. parparé
  2. parparás
  3. parpará
  4. parparemos
  5. parparéis
  6. parparán
condic.
  1. parparía
  2. parparías
  3. parparía
  4. parparíamos
  5. parparíais
  6. parparían
pres. de subj.
  1. que parpe
  2. que parpes
  3. que parpe
  4. que parpemos
  5. que parpéis
  6. que parpen
imp. de subj.
  1. que parpara
  2. que parparas
  3. que parpara
  4. que parpáramos
  5. que parparais
  6. que parparan
miscelánea
  1. ¡parpa!
  2. ¡parpad!
  3. ¡no parpes!
  4. ¡no parpéis!
  5. parpado
  6. parpando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

parpar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el parpar
    het gesnater; het gekwaak; eendegesnater

Vertaal Matrix voor parpar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eendegesnater parpar
gekwaak parpar
gesnater parpar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kwaken croar; parpar; vocear cascar; cotorrear
kwekken croar; parpar; vocear charlar; comunicar; contar; conversar; delatar; difundir; hablar; hacer correr la voz; parlanchinear; parlar; parlotear
kwetteren croar; parpar; vocear cantar; cascar; comunicar; contar; conversar; cotorrear; delatar; difundir; garlar; gorjear; hablar; hacer correr la voz; parlanchinear; parlar; parlotear; piar; trinar
snateren croar; parpar; vocear cascar; comunicar; contar; conversar; cotorrear; delatar; difundir; hablar; hacer correr la voz; parlanchinear; parlar; parlotear

Wiktionary: parpar

parpar
verb
  1. witter







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0517 seconde
Page rendered in 1.0 seconds