Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor poner en marcha (Spaans) in het Nederlands

poner en marcha:

poner en marcha werkwoord

  1. poner en marcha (conectar; afilar; engordar; acentuar; entornar)
    inschakelen; aanzetten; aandoen; starten; aanmaken
    • inschakelen werkwoord (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
    • aanzetten werkwoord (zet aan, zette aan, zetten aan, aangezet)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • starten werkwoord (start, startte, startten, gestart)
    • aanmaken werkwoord (maak aan, maakt aan, maakte aan, maakten aan, aangemaakt)
  2. poner en marcha (poner en función; arrancar; iniciar; prender)
    in werking stellen; opstarten
    • in werking stellen werkwoord (stel in werking, stelt in werking, stelde in werking, stelden in werking, in werking gesteld)
    • opstarten werkwoord (start op, startte op, startten op, opgestart)
  3. poner en marcha (encender; poner)
    inschakelen; aandoen; aandraaien
    • inschakelen werkwoord (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • aandraaien werkwoord (draai aan, draait aan, draaide aan, draaiden aan, aangedraaid)
  4. poner en marcha (iniciar; establecer; acondicionar; )
  5. poner en marcha (empezar; comenzar; montar; )
    beginnen; aanknopen; aanbinden
    • beginnen werkwoord (begin, begint, begon, begonnen, begonnen)
    • aanknopen werkwoord (knoop aan, knoopt aan, knoopte aan, knoopten aan, aangeknoopt)
    • aanbinden werkwoord (bind aan, bindt aan, bond aan, bonden aan, aangebonden)
  6. poner en marcha (motivar; alentar; levantar; )
    motiveren
    • motiveren werkwoord (motiveer, motiveert, motiveerde, motiveerden, gemotiveerd)

Conjugations for poner en marcha:

presente
  1. pongo en marcha
  2. pones en marcha
  3. pone en marcha
  4. ponemos en marcha
  5. ponéis en marcha
  6. ponen en marcha
imperfecto
  1. ponía en marcha
  2. ponías en marcha
  3. ponía en marcha
  4. poníamos en marcha
  5. poníais en marcha
  6. ponían en marcha
indefinido
  1. puse en marcha
  2. pusiste en marcha
  3. puso en marcha
  4. pusimos en marcha
  5. pusisteis en marcha
  6. pusieron en marcha
fut. de ind.
  1. pondré en marcha
  2. pondrás en marcha
  3. pondrá en marcha
  4. pondremos en marcha
  5. pondréis en marcha
  6. pondrán en marcha
condic.
  1. pondría en marcha
  2. pondrías en marcha
  3. pondría en marcha
  4. pondríamos en marcha
  5. pondríais en marcha
  6. pondrían en marcha
pres. de subj.
  1. que ponga en marcha
  2. que pongas en marcha
  3. que ponga en marcha
  4. que pongamos en marcha
  5. que pongáis en marcha
  6. que pongan en marcha
imp. de subj.
  1. que pusiera en marcha
  2. que pusieras en marcha
  3. que pusiera en marcha
  4. que pusiéramos en marcha
  5. que pusierais en marcha
  6. que pusieran en marcha
miscelánea
  1. ¡pon! en marcha
  2. ¡poned! en marcha
  3. ¡no pongas! en marcha
  4. ¡no pongáis! en marcha
  5. puesto en marcha
  6. poniendo en marcha
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor poner en marcha:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen vestirse
aanknopen anudar; atar
aanmaken condimento; elaboración; fabricación
aanzetten a instancias de; animar; animar a; estimular; impulsar; incitar a
beginnen comienzar; principiar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanbinden calzar; colocar; comenzar; empezar; iniciar; instalar; marcharse; montar; poner en marcha
aandoen acentuar; afilar; conectar; encender; engordar; entornar; poner; poner en marcha armar; causar; componer; confeccionar; hacer daño; hacer mal; ocasionar; ponerse; producir; provocar; vestir; vestirse
aandraaien encender; poner; poner en marcha atornillar; enroscar
aanknopen calzar; colocar; comenzar; empezar; iniciar; instalar; marcharse; montar; poner en marcha abordar; abrir; aumentar; concernir; enlazar; entablar; inaugurar; lanzar; trabar conversación
aanmaken acentuar; afilar; conectar; engordar; entornar; poner en marcha ecender las luces; encender; prender la luz
aanzetten acentuar; afilar; conectar; engordar; entornar; poner en marcha acelerar; afilar; aguijonear; animar; apresurar; arriar; atizar; avivar; empujar; encender; espolear; estimular; exasperar; excitar; impulsar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; motivar; poner en pie; sembrar discordia
beginnen calzar; colocar; comenzar; empezar; iniciar; instalar; marcharse; montar; poner en marcha abrir; activarse; arrancar; comenzar; despegar; empezar; emprender; entrar en; inaugurar; iniciar; ponerse en marcha; ponerse en movimiento
in werking stellen arrancar; iniciar; poner en función; poner en marcha; prender
initiëren acondicionar; crear; encaminarse; enfocar; establecer; formar; fundar; implantar; incoar; iniciar; instalar; introducir; poner en marcha; poner en movimiento
inschakelen acentuar; afilar; conectar; encender; engordar; entornar; poner; poner en marcha activar; habilitar
motiveren acentuar; afilar; aguijonear; alentar; animar; apoyar; apresurar; apuntalar; arreciar; atosigar; avivar; calzar; empujar; encender; engendrar; engordar; entornar; escarbar; espolear; estimular; hurgar; impulsar a; incentivar; incitar; incitar a; instigar; levantar; motivar; poner en marcha; promocionar; provocar; resucitar; secundar; sostener; sujetar; suscitar; vaciar
op gang brengen acondicionar; crear; encaminarse; enfocar; establecer; formar; fundar; implantar; incoar; iniciar; instalar; introducir; poner en marcha; poner en movimiento
opstarten arrancar; iniciar; poner en función; poner en marcha; prender iniciar
starten acentuar; afilar; conectar; engordar; entornar; poner en marcha abordar; abrir; activarse; arrancar; aumentar; comenzar; despegar; empezar; emprender; entrar en; inaugurar; iniciar; lanzar; ponerse en marcha; ponerse en movimiento; trabar conversación
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
opstarten arranque

Synoniemen voor "poner en marcha":


Wiktionary: poner en marcha


Cross Translation:
FromToVia
poner en marcha bewegen bewegen — etwas von einem Ort zum anderen schaffen
poner en marcha bewegen bewegen — die Stellung eines Gegenstandes oder eines Teils davon (auch eines Teils von sich selbst) im Raum verändern

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van poner en marcha