Spaans

Uitgebreide vertaling voor tender (Spaans) in het Nederlands

tender:

tender werkwoord

  1. tender (inclinarse a)
  2. tender (inclinarse)
    tenderen
    • tenderen werkwoord (tender, tendert, tenderde, tenderden, getenderd)
  3. tender (colocar; ubicar; jugar; )
    neerleggen; onderuit halen
  4. tender (colgar)

Conjugations for tender:

presente
  1. tiendo
  2. tiendes
  3. tiende
  4. tendemos
  5. tendéis
  6. tienden
imperfecto
  1. tendía
  2. tendías
  3. tendía
  4. tendíamos
  5. tendíais
  6. tendían
indefinido
  1. tendí
  2. tendiste
  3. tendió
  4. tendimos
  5. tendisteis
  6. tendieron
fut. de ind.
  1. tenderé
  2. tenderás
  3. tenderá
  4. tenderemos
  5. tenderéis
  6. tenderán
condic.
  1. tendería
  2. tenderías
  3. tendería
  4. tenderíamos
  5. tenderíais
  6. tenderían
pres. de subj.
  1. que tienda
  2. que tiendas
  3. que tienda
  4. que tendamos
  5. que tendáis
  6. que tiendan
imp. de subj.
  1. que tendiera
  2. que tendieras
  3. que tendiera
  4. que tendiéramos
  5. que tendierais
  6. que tendieran
miscelánea
  1. ¡tiende!
  2. ¡tended!
  3. ¡no tiendas!
  4. ¡no tendáis!
  5. tendido
  6. tendiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor tender:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
neerleggen caza; derribar; matar a tiros; tumbar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
naarbeneden hangen colgar; tender
neerleggen colocar; colocarse; componer; depositar sobre; derribar; destinar; encajar; engarzar; hacer; hacer arreglos musicales; invertir; jugar; mover; pagar; poner; publicar; reducir; situar; tender; tumbar; ubicar arrojar; colocar; deponer; depositar; depositar sobre; derribar; destinar; estacionar; meter; mover; poner; publicar; situar; verter
neigen tot inclinarse a; tender
onderuit halen colocar; colocarse; componer; depositar sobre; derribar; destinar; encajar; engarzar; hacer; hacer arreglos musicales; invertir; jugar; mover; pagar; poner; publicar; reducir; situar; tender; tumbar; ubicar
tenderen inclinarse; tender

Synoniemen voor "tender":


Wiktionary: tender

tender
verb
  1. iets in een hangende positie bevestigen

Cross Translation:
FromToVia
tender nauwer aanhalen; opwinden; spannen; strekken; uitrekken tendreétirer un fil, une corde, une surface; tirer une corde par plusieurs côtés pour la rendre raide ; étirer une peau.
tender bedoelen; beogen; mikken viser — Traductions à trier suivant le sens
tender smeren; besmeren; doorsmeren; spreiden; ontvouwen; uitspreiden; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; afwikkelen; ontrollen; uitrollen; ophouden; rekken; strekken; uitsteken; uitstrekken; verdunnen; versnijden; verwateren étendre — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van tender



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tender (Nederlands) in het Spaans

tender:

tender [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de tender (kolenwagen; kolenkar)
    el camión de carbón; el carro del carbón

Vertaal Matrix voor tender:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
camión de carbón kolenkar; kolenwagen; tender
carro del carbón kolenkar; kolenwagen; tender

Verwante woorden van "tender":


tender vorm van tenderen:

tenderen werkwoord (tender, tendert, tenderde, tenderden, getenderd)

  1. tenderen
    tender; inclinarse

Conjugations for tenderen:

o.t.t.
  1. tender
  2. tendert
  3. tendert
  4. tenderen
  5. tenderen
  6. tenderen
o.v.t.
  1. tenderde
  2. tenderde
  3. tenderde
  4. tenderden
  5. tenderden
  6. tenderden
v.t.t.
  1. heb getenderd
  2. hebt getenderd
  3. heeft getenderd
  4. hebben getenderd
  5. hebben getenderd
  6. hebben getenderd
v.v.t.
  1. had getenderd
  2. had getenderd
  3. had getenderd
  4. hadden getenderd
  5. hadden getenderd
  6. hadden getenderd
o.t.t.t.
  1. zal tenderen
  2. zult tenderen
  3. zal tenderen
  4. zullen tenderen
  5. zullen tenderen
  6. zullen tenderen
o.v.t.t.
  1. zou tenderen
  2. zou tenderen
  3. zou tenderen
  4. zouden tenderen
  5. zouden tenderen
  6. zouden tenderen
en verder
  1. ben getenderd
  2. bent getenderd
  3. is getenderd
  4. zijn getenderd
  5. zijn getenderd
  6. zijn getenderd
diversen
  1. tender!
  2. tendert!
  3. getenderd
  4. tenderend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor tenderen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inclinarse flauw hellend aflopend; glooien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inclinarse tenderen aflopen; buigen; eerbied tonen; flauw hellend aflopend; glooien; hellen; krommen; naar voren staan; neerduiken; neigen; nijgen; overhangen; overhellen; overhellen tot een denkwijze; tenderen naar; vervallen; voorover buigen; voorover hellen; voorover neigen; welven
tender tenderen naarbeneden hangen; neerleggen; neigen tot; onderuit halen

Verwante woorden van "tenderen":