Tic: vertaling Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

tic:
- zenuwtrek; zenuwtrekking; karaktertrekje; trekje; rarigheid; tic; aanwensel
Wiktionary:
- tic → trek
- tic → tic

Nederlands naar Spaans: Meer gegevens...

tic:
- manía; tic
Wiktionary:
- tic → hábito, tic

Spaans

Uitgebreide vertaling voor tic (Spaans) in het Nederlands

tic:

tic [el ~] zelfstandig naamwoord

el tic (tic nervioso)
de zenuwtrek; de zenuwtrekking
- zenuwtrek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- zenuwtrekking [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
el tic (característica; peculiaridad de carácter; rasgo; peculiaridad; rasgo característico; rasgo de carácter; tic característico)
het karaktertrekje; het trekje
- karaktertrekje [het ~] zelfstandig naamwoord
- trekje [het ~] zelfstandig naamwoord
el tic (manía)
de rarigheid; de tic; het aanwensel
- rarigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- tic [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- aanwensel [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor tic:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aanwensel	manía; tic
karaktertrekje	característica; peculiaridad; peculiaridad de carácter; rasgo; rasgo característico; rasgo de carácter; tic; tic característico
rarigheid	manía; tic	curiosidad; excentricidad; extravagancia; particularidad; peculiaridad; rareza; singularidad
tic	manía; tic
trekje	característica; peculiaridad; peculiaridad de carácter; rasgo; rasgo característico; rasgo de carácter; tic; tic característico	calada; chupada
zenuwtrek	tic; tic nervioso
zenuwtrekking	tic; tic nervioso

Verwante woorden van "tic":

tics

Synoniemen voor "tic":

gesticulación; gesto; mímica; mueca; mohín

Wiktionary: tic

tic

noun

iets dat iemand karakteriseert
- trek → rasgo; rictus; tic

Cross Translation:

From	To	Via
• tic	→ tic	↔ tic — A local and habitual convulsive motion of certain muscles

Verwante vertalingen van tic

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor tic (Nederlands) in het Spaans

tic:

tic [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

de tic (rarigheid; aanwensel)
la manía; el tic
- manía [la ~] zelfstandig naamwoord
- tic [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor tic:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
manía	aanwensel; rarigheid; tic	bui; gril; kuur; luim; manie; nuk; overdreven voorliefde; pathologische opgewondenheid; rage
tic	aanwensel; rarigheid; tic	karaktertrekje; trekje; zenuwtrek; zenuwtrekking

Verwante woorden van "tic":

tics, ticje

Wiktionary: tic

Cross Translation:

From	To	Via
• tic	→ hábito	↔ habit — action performed repeatedly and automatically, usually without awareness
• tic	→ hábito	↔ habit — addiction
• tic	→ tic	↔ tic — A local and habitual convulsive motion of certain muscles

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: tic

Uitgebreide vertaling voor tic (Spaans) in het Nederlands

tic:

tic [el ~] zelfstandig naamwoord

el tic (tic nervioso)

el tic (característica; peculiaridad de carácter; rasgo; peculiaridad; rasgo característico; rasgo de carácter; tic característico)

el tic (manía)

Vertaal Matrix voor tic:

Verwante woorden van "tic":

Synoniemen voor "tic":

Wiktionary: tic

Verwante vertalingen van tic

Uitgebreide vertaling voor tic (Nederlands) in het Spaans

tic:

tic [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

de tic (rarigheid; aanwensel)

Vertaal Matrix voor tic:

Verwante woorden van "tic":

Wiktionary: tic