Spaans

Uitgebreide vertaling voor volcar (Spaans) in het Nederlands

volcar:

volcar werkwoord

  1. volcar (voltear; dar vueltas)
    vallen; flikkeren; tuimelen; kiepen; kieperen; kelderen
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • flikkeren werkwoord (flikker, flikkert, flikkerde, flikkerden, geflikkerd)
    • tuimelen werkwoord (tuimel, tuimelt, tuimelde, tuimelden, getuimeld)
    • kiepen werkwoord (kiep, kiept, kiepte, kiepten, gekiept)
    • kieperen werkwoord (kieper, kiepert, kieperde, kieperden, gekieperd)
    • kelderen werkwoord (kelder, keldert, kelderde, kelderden, gekelderd)
  2. volcar (zozobrar)
    kapseizen
    • kapseizen werkwoord (kapseis, kapseist, kapseisde, kapseisden, gekapseisd)
  3. volcar (zozobrar)
    kantelen; omkantelen; over een kant vallen
  4. volcar
    overkiepen
    • overkiepen werkwoord (kiep over, kiept over, kiepte over, kiepten over, over gekiept)
  5. volcar (resbalarse; caer; fallar; )
    vallen; op zijn bek gaan; ten val komen; onderuitgaan
    • vallen werkwoord (val, valt, viel, vielen, gevallen)
    • op zijn bek gaan werkwoord
    • ten val komen werkwoord (kom ten val, komt ten val, kwam ten val, kwamen ten val, ten val gekomen)
    • onderuitgaan werkwoord (ga onderuit, gaat onderuit, ging onderuit, gingen onderuit, onderuit gegaan)
  6. volcar (derribar; tirar; hacer caer)
    omverrukken
    • omverrukken werkwoord (ruk omver, rukt omver, rukte omver, rukten omver, omver gerukt)
  7. volcar (volcarse; voltear; voltearse)
    omklappen
    • omklappen werkwoord (klap om, klapt om, klapte om, klapten om, omgeklapt)
  8. volcar (derribar; voltear)
    kantelen; omver kiepen; kiepen; dompen
    • kantelen werkwoord (kantel, kantelt, kantelde, kantelden, gekanteld)
    • omver kiepen werkwoord
    • kiepen werkwoord (kiep, kiept, kiepte, kiepten, gekiept)
    • dompen werkwoord (domp, dompt, dompte, dompten, gedompt)

Conjugations for volcar:

presente
  1. volco
  2. volcas
  3. volca
  4. volcamos
  5. volcáis
  6. volcan
imperfecto
  1. volcaba
  2. volcabas
  3. volcaba
  4. volcábamos
  5. volcabais
  6. volcaban
indefinido
  1. volqué
  2. volcaste
  3. volcó
  4. volcamos
  5. volcasteis
  6. volcaron
fut. de ind.
  1. volcaré
  2. volcarás
  3. volcará
  4. volcaremos
  5. volcaréis
  6. volcarán
condic.
  1. volcaría
  2. volcarías
  3. volcaría
  4. volcaríamos
  5. volcaríais
  6. volcarían
pres. de subj.
  1. que volque
  2. que volques
  3. que volque
  4. que volquemos
  5. que volquéis
  6. que volquen
imp. de subj.
  1. que volcara
  2. que volcaras
  3. que volcara
  4. que volcáramos
  5. que volcarais
  6. que volcaran
miscelánea
  1. ¡volca!
  2. ¡volcad!
  3. ¡no volques!
  4. ¡no volquéis!
  5. volcado
  6. volcando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

volcar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el volcar (voltear; derrumbarse)
    het vallen; tuimelen
    • vallen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tuimelen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor volcar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flikkeren centelleo
kapseizen volcar; zozobrar
kelderen hundirse; irse a pique
onderuitgaan desliz; resbalón; tropiezo
tuimelen derrumbarse; volcar; voltear
vallen derrumbarse; volcar; voltear
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dompen derribar; volcar; voltear
flikkeren dar vueltas; volcar; voltear amanecer; brillar; centellear; clarear; dar luz; destellar; hacer brillar; iluminarse; oscilar; relampaguear
kantelen derribar; volcar; voltear; zozobrar dar vueltas; girar; tornar; tornarse
kapseizen volcar; zozobrar
kelderen dar vueltas; volcar; voltear bajar; caer; catear; derrumbarse; descender; disminuir; echar a pique; embodegar; encovar; hundir; hundirse; ir a pique; sumergirse; sumirse; suspender
kiepen dar vueltas; derribar; volcar; voltear
kieperen dar vueltas; volcar; voltear
omkantelen volcar; zozobrar
omklappen volcar; volcarse; voltear; voltearse
omver kiepen derribar; volcar; voltear
omverrukken derribar; hacer caer; tirar; volcar
onderuitgaan caer; caerse de hocico; dar con los huesos en el suelo; fallar; fracasar; frustrarse; irse al traste; malograrse; resbalarse; salir fallido; salir mal; volcar; voltear dar con los huesos en el suelo; deslizarse; ir a parar al suelo; resbalarse
op zijn bek gaan caer; caerse de hocico; dar con los huesos en el suelo; fallar; fracasar; frustrarse; irse al traste; malograrse; resbalarse; salir fallido; salir mal; volcar; voltear
over een kant vallen volcar; zozobrar
overkiepen volcar
ten val komen caer; caerse de hocico; dar con los huesos en el suelo; fallar; fracasar; frustrarse; irse al traste; malograrse; resbalarse; salir fallido; salir mal; volcar; voltear
tuimelen dar vueltas; volcar; voltear
vallen caer; caerse de hocico; dar con los huesos en el suelo; dar vueltas; fallar; fracasar; frustrarse; irse al traste; malograrse; resbalarse; salir fallido; salir mal; volcar; voltear bajar los precios; caer; caer abajo; caerse; derrumbarse; desaparecer; descender; desplomarse; fallecer; hundirse; morir; morirse; perecer; venirse abajo

Synoniemen voor "volcar":


Wiktionary: volcar

volcar
verb
  1. iets met een slag om laten vallen

Cross Translation:
FromToVia
volcar kapseizen capsize — (intransitive) to overturn
volcar omvallen; kapseizen keel over — of a vessel: to roll so far on its side that it cannot recover
volcar overkop gaan roll over — to make a rolling motion or turn
volcar kantelen; omgooien; omkeren; omvergooien; ten val brengen renverser — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van volcar