Spaans

Uitgebreide vertaling voor a (Spaans) in het Nederlands

a:

a bijvoeglijk naamwoord

  1. a
    aan
    • aan bijvoeglijk naamwoord
  2. a (hacia; para)
    naar; naar toe; toe
  3. a (a causa de; por; con motivo de; de parte de; ante)
    wegens; vanwege
    – om een reden aan te geven 1
    • wegens bijvoeglijk naamwoord
      • wegens de vakantie zijn we gesloten1
    • vanwege bijvoeglijk naamwoord
      • vanwege de regen gaat de wedstrijd niet door1
    om
    • om bijvoeglijk naamwoord
  4. a (en; por)
    erop; bij; erbij
  5. a (mas o menos; por)
    ongeveer; omtrent
  6. a (para)
    ertoe

a

  1. a
    te

Vertaal Matrix voor a:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bij abeja; abeja doméstica; abeja melífera
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
naar a; hacia; para abominable; afligido; apenado; calamitoso; como; deprimente; desagradable; desgraciado; desolado; desolador; disgustoso; enojadizo; hacia; horrible; incómodo; indeseable; infame; lamentable; lastimoso; lóbrego; mal; malo; mareado; mientras que; molesto; penoso; puesto que; repugnante; sombrear; sombrío; tétrico
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
erbij a; en; por
erop a; en; por
ertoe a; para
ongeveer a; mas o menos; por alrededor; alrededor de; aproximadamente; cerca de; más o menos; unos
toe a; hacia; para además; ancho; anda ya; cercano; cerrado; cerrado con llave; corpulento; denso; encima; espeso; estancado; gordo; grueso; hinchado; vaya; venga
PrepositionVerwante vertalingenAndere vertalingen
te a
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
bij a la; al; en
te a la; al; en
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan a
bij a; en; por
naar toe a; hacia; para
om a; a causa de; ante; con motivo de; de parte de; por alrededor de
omtrent a; mas o menos; por en lo que concierne a; en relación con
te en
vanwege a; a causa de; ante; con motivo de; de parte de; por
wegens a; a causa de; ante; con motivo de; de parte de; por

Wiktionary: a

a
adjective
  1. (predicatief) actief, in bedrijf

Cross Translation:
FromToVia
a op at — in the direction of
a om at — indicating time
a zijn; iemand; van; aan; toebehoren belong — be the property of
a naar for — towards
a ten einde; om in order to — as a means of achieving the specified aim
a naar to — in the direction of, and arriving at
a tegen; aan; met to — used after certain adjectives to indicate a relationship
a tegen to — used to indicate ratios
a tot to — used to indicated exponentiation
a aan to — used to indicate the indirect object
a tot aan; naar up to — against, next to, near, towards
a te zu — in Richtung auf
a aan; aangaande; betreffende; bij; met; over; van; in; jegens; om; op; te; tot; voor; binnen; per; naar; tegen enTraductions à trier suivant le sens
a naar pour — À destination de

a vorm van atracarse:

atracarse werkwoord

  1. atracarse (corroer; picar; comerse)
    invreten; inbijten
    • invreten werkwoord (vreet in, vrat in, vraten in, ingevreten)
    • inbijten werkwoord (bijt in, beet in, beten in, ingebeten)
  2. atracarse (tragar)
    vreten; onbeschoft eten
  3. atracarse (comerse; comer; tomar; )
    opeten; vreten; opvreten
    • opeten werkwoord (eet op, at op, aten op, opgegeten)
    • vreten werkwoord (vreet, vrat, vraten, gevreten)
    • opvreten werkwoord (vreet op, vrat op, vraten op, opgevreten)
  4. atracarse (engullir; tomar; comer; )
    binnenkrijgen; opslokken; zwelgen
    • binnenkrijgen werkwoord (krijg binnen, krijgt binnen, kreeg binnen, kregen binnen, binnengekregen)
    • opslokken werkwoord (slok op, slokt op, slokte op, slokten op, opgeslokt)
    • zwelgen werkwoord (zwelg, zwelgt, zwolg, zwolgen, gezwolgen)

Conjugations for atracarse:

presente
  1. me atraco a
  2. te atracas a
  3. se atraca a
  4. nos atracamos a
  5. os atracáis a
  6. se atracan a
imperfecto
  1. me atracaba a
  2. te atracabas a
  3. se atracaba a
  4. nos atracábamos a
  5. os atracabais a
  6. se atracaban a
indefinido
  1. me atraqué a
  2. te atracaste a
  3. se atracó a
  4. nos atracamos a
  5. os atracasteis a
  6. se atracaron a
fut. de ind.
  1. me atracaré a
  2. te atracarás a
  3. se atracará a
  4. nos atracaremos a
  5. os atracaréis a
  6. se atracarán a
condic.
  1. me atracaría a
  2. te atracarías a
  3. se atracaría a
  4. nos atracaríamos a
  5. os atracaríais a
  6. se atracarían a
pres. de subj.
  1. que me atraque a
  2. que te atraques a
  3. que se atraque a
  4. que nos atraquemos a
  5. que os atraquéis a
  6. que se atraquen a
imp. de subj.
  1. que me atracara a
  2. que te atracaras a
  3. que se atracara a
  4. que nos atracáramos a
  5. que os atracarais a
  6. que se atracaran a
miscelánea
  1. ¡atracate! a
  2. ¡atracaos! a
  3. ¡no te atraques! a
  4. ¡no os atraquéis! a
  5. atracado a
  6. atracándose a
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor atracarse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opvreten mordisquear
vreten devorar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
binnenkrijgen atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; devorar; engullir; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse
inbijten atracarse; comerse; corroer; picar
invreten atracarse; comerse; corroer; picar
onbeschoft eten atracarse; tragar
opeten agotar; aprovechar; atracarse; carcomer; comer; comerse; consumir; dar de comer a; devorar; digerir; digerirse; tomar aprovechar; atiborrarse; cenar; comer; comerlo todo; comerse; consumir; devorar; tomar
opslokken atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; devorar; engullir; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse
opvreten agotar; aprovechar; atracarse; carcomer; comer; comerse; consumir; dar de comer a; devorar; digerir; digerirse; tomar comer; comer con glotonería; comerse; destrozar; devorar; embuchar; engullir; llenarse de comida; tomar combustible; tragarse
vreten agotar; aprovechar; atracarse; carcomer; comer; comerse; consumir; dar de comer a; devorar; digerir; digerirse; tomar; tragar atiborrarse; devorar; engullir; hartarse; manducar
zwelgen atiborrarse; atracarse; comer; comer con glotonería; comerse; devorar; engullir; ingerir; jalar; jamar; llenarse de comida; tomar; tomar combustible; tragar; tragarse engullir; hartarse

Synoniemen voor "atracarse":


Wiktionary: atracarse

atracarse
verb
  1. het nuttigen van voedsel op een meestal onbeleefde wijze

Verwante vertalingen van a