Acoger in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

acoger:
- ontvangen; onthalen; binnenhalen; vergasten; opnemen; absorberen; opslorpen; opslurpen; opvangen; fuiven; feestelijk onthalen; fêteren
Wiktionary:
- acoger → onthalen, ontvangen, opvangen
- acoger → aannemen, accepteren, ontvangen, als zoon aannemen, kiezen, uitkiezen, uitlezen, uitpikken, verkiezen, uitzoeken, adopteren, zich eigen maken

Spaans

Uitgebreide vertaling voor acoger (Spaans) in het Nederlands

acoger:

acoger werkwoord

acoger (recibir)
ontvangen; onthalen; binnenhalen; vergasten
- ontvangen werkwoord (ontvang, ontvangt, ontving, ontvingen, ontvangen)
- onthalen werkwoord (onthaal, onthaalt, onthaalde, onthaalden, onthaald)
- binnenhalen werkwoord (haal binnen, haalt binnen, haalde binnen, haalden binnen, binnengehaald)
- vergasten werkwoord (vergast, vergastte, vergastten, vergast)
acoger (beberse haciendo ruido; coger; absorber; empaparse; tomarse con fruición; grabar; incorporar; beberse; alzar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente)
opnemen; absorberen; opslorpen; opslurpen
- opnemen werkwoord (neem op, neemt op, nam op, namen op, opgenomen)
- absorberen werkwoord (absorbeer, absorbeert, absorbeerde, absorbeerden, geabsorbeerd)
- opslorpen werkwoord (slorp op, slorpt op, slorpte op, slorpten op, opgeslorpt)
- opslurpen werkwoord (slurp op, slurpt op, slurpte op, slurpten op, opgeslurpt)
acoger (ciudar de; coger)
opnemen; opvangen
- opnemen werkwoord (neem op, neemt op, nam op, namen op, opgenomen)
- opvangen werkwoord (vang op, vangt op, ving op, vingen op, opgevangen)
acoger (festejar; convidar)
fuiven; feestelijk onthalen; fêteren
- fuiven werkwoord (fuif, fuift, fuifde, fuifden, gefuifd)
- feestelijk onthalen werkwoord
- fêteren werkwoord (fêteer, fêteert, fêteerde, fêteerden, gefêteerd)

Conjugations for acoger:

presente

acojo
acoges
acoge
acogemos
acogéis
acogen

imperfecto

acogía
acogías
acogía
acogíamos
acogíais
acogían

indefinido

acogí
acogiste
acogió
acogimos
acogisteis
acogieron

fut. de ind.

acogeré
acogerás
acogerá
acogeremos
acogeréis
acogerán

condic.

acogería
acogerías
acogería
acogeríamos
acogeríais
acogerían

pres. de subj.

que acoja
que acojas
que acoja
que acojamos
que acojáis
que acojan

imp. de subj.

que acogiera
que acogieras
que acogiera
que acogiéramos
que acogierais
que acogieran

miscelánea

¡acoge!
¡acoged!
¡no acojas!
¡no acojáis!
acogido
acogiendo

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor acoger:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
absorberen		absorbencia; absorbimiento; absorción
opnemen		absorbencia; absorber; absorbimiento; absorción; el acto de grabar en cinta; grabación
opslorpen		absorber
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
absorberen	absorber; acoger; alzar; beberse; beberse haciendo ruido; coger; empaparse; grabar; incorporar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición	absorber
binnenhalen	acoger; recibir	alcanzar; ganar; obtener; recoger
feestelijk onthalen	acoger; convidar; festejar
fuiven	acoger; convidar; festejar	convidar; invitar
fêteren	acoger; convidar; festejar
onthalen	acoger; recibir
ontvangen	acoger; recibir	aceptar; embolsar; embolsarse; escapar; escapar de; escaparse; evitar; huir; huir de; huirse de; recibir
opnemen	absorber; acoger; alzar; beberse; beberse haciendo ruido; ciudar de; coger; empaparse; grabar; incorporar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición	absorber; capturar; grabar un texto en la cinta; recordar; reservarse; retener
opslorpen	absorber; acoger; alzar; beberse; beberse haciendo ruido; coger; empaparse; grabar; incorporar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición
opslurpen	absorber; acoger; alzar; beberse; beberse haciendo ruido; coger; empaparse; grabar; incorporar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición
opvangen	acoger; ciudar de; coger	aguantar; albergar; coger; coger algo que está cayendo; interceptar; soportar
vergasten	acoger; recibir

Synoniemen voor "acoger":

abanderar; matricular; acaudillar; dirigir; encabezar; liderar; defender; proteger; amparar; capitanear
admitir; recibir; aceptar; albergar; cobijar; guarecer; alojar; hospedar; asilar; aposentar; instalar
apadrinar; legalizar; prohijar; avalar; patrocinar; legitimar; adoptar
tomar; cobrar; percibir
recoger; cosechar; recolectar; coger; guardar; poner en cobro; juntar; reunir; congregar; acopiar; dar asilo; retirarse; encerrarse; refugiarse; acogerse; abstraerse; ensimismarse; reconcentrarse

Wiktionary: acoger

acoger

verb

iemand gastvrij verwelkomen
- onthalen → acoger; recibir; agasajar
het op bezoek krijgen van gasten
- ontvangen → acoger; recibir
vangen, zodat het ophoudt met vallen (-> in zijn werking of gevolgen tenietdoen)
- opvangen → acoger; captar

Cross Translation:

From	To	Via
• acoger	→ aannemen; accepteren; ontvangen; als zoon aannemen; kiezen; uitkiezen; uitlezen; uitpikken; verkiezen; uitzoeken; adopteren; zich eigen maken	↔ adopter — choisir quelqu’un pour fils ou pour fille et lui en donner les droits civils en remplir certaines conditions prescrire par la loi.
• acoger	→ accepteren; aannemen; ontvangen	↔ agréer — Prendre à gré ; recevoir favorablement.

Remove Ads

Vertaal acoger van Spaans naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor acoger (Spaans) in het Nederlands

acoger:

acoger werkwoord

acoger (recibir)

acoger (beberse haciendo ruido; coger; absorber; empaparse; tomarse con fruición; grabar; incorporar; beberse; alzar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente)

acoger (ciudar de; coger)

acoger (festejar; convidar)

Conjugations for acoger:

presente

imperfecto

indefinido

fut. de ind.

condic.

pres. de subj.

imp. de subj.

miscelánea

Vertaal Matrix voor acoger:

Synoniemen voor "acoger":

Wiktionary: acoger