Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal acortar

Vertaal acortar van Spaans naar Nederlands

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

acortar:
- scheren; bekorten; verkorten; inkorten; korter maken
- afkorten
Wiktionary:
- acortar → bekorten, innemen
- acortar → verkleinen, resumeren, samenvatten, excerperen, inkorten, verminderen, afkorten, bekorten

Spaans

Uitgebreide vertaling voor acortar (Spaans) in het Nederlands

acortar:

acortar werkwoord

acortar (afeitar)
scheren
- scheren werkwoord (scheer, scheert, scheerde, scheerden, geschoren)
acortar (abreviar)
bekorten
- bekorten werkwoord (bekort, bekortte, bekortten, bekort)
acortar (restringir; abreviar)
verkorten; inkorten; korter maken
- verkorten werkwoord (verkort, verkortte, verkortten, verkort)
- inkorten werkwoord (kort in, kortte in, kortten in, ingekort)
- korter maken werkwoord

Conjugations for acortar:

presente

acorto
acortas
acorta
acortamos
acortáis
acortan

imperfecto

acortaba
acortabas
acortaba
acortábamos
acortabais
acortaban

indefinido

acorté
acortaste
acortó
acortamos
acortasteis
acortaron

fut. de ind.

acortaré
acortarás
acortará
acortaremos
acortaréis
acortarán

condic.

acortaría
acortarías
acortaría
acortaríamos
acortaríais
acortarían

pres. de subj.

que acorte
que acortes
que acorte
que acortemos
que acortéis
que acorten

imp. de subj.

que acortara
que acortaras
que acortara
que acortáramos
que acortarais
que acortaran

miscelánea

¡acorta!
¡acortad!
¡no acortes!
¡no acortéis!
acortado
acortando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

acortar [el ~] zelfstandig naamwoord

el acortar (abreviar)
afkorten
- afkorten [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor acortar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afkorten	abreviar; acortar
bekorten		abreviar
inkorten		abreviar
korter maken		abreviar
verkorten		abreviar
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afkorten		abreviar
bekorten	abreviar; acortar
inkorten	abreviar; acortar; restringir	abreviar
korter maken	abreviar; acortar; restringir
scheren	acortar; afeitar
verkorten	abreviar; acortar; restringir	atenuar; reducir; reducirse

Synoniemen voor "acortar":

achicar; reducir; acobardar; disminuir; atemorizar; encoger; acoquinar; empequeñecer; apabullar; achantar
atajar; adelantar; ganar tiempo
cifrar; abreviar; compendiar; resumir; sintetizar; acelerar; apresurar
embeber; rebajar
aminorar; estrechar; ceñir; sujetar; someter; dominar; domeñar; convertir

Wiktionary: acortar

acortar

verb

de tijdsduur minder lang laten zijn
- bekorten → acortar
kleding vernauwen
- innemen → acortar; achicar; angostar

Cross Translation:

From	To	Via
• acortar	→ verkleinen	↔ close — to make smaller
• acortar	→ resumeren; samenvatten; excerperen; inkorten; verminderen; afkorten; bekorten	↔ abréger — rendre plus court.
• acortar	→ afkorten; bekorten; inkorten	↔ raccourcir — rendre plus court.

Verwante vertalingen van acortar

acortar la ropa