Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. arrestar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor arrestar (Spaans) in het Nederlands

arrestar:

arrestar werkwoord

  1. arrestar (aprehender; detener; coger preso; aprisionar; coger prisionero)
    aanhouden; arresteren; gevangennemen; oppakken; inrekenen
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • arresteren werkwoord (arresteer, arresteert, arresteerde, arresteerden, gearresteerd)
    • gevangennemen werkwoord
    • oppakken werkwoord (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
    • inrekenen werkwoord (reken in, rekent in, rekende in, rekenden in, ingerekend)
  2. arrestar (aprisionar; encerrar; cautivar; )
    gevangennemen; aanhouden; vatten; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken; inrekenen
    • gevangennemen werkwoord
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • vatten werkwoord (vat, vatte, vatten, gevat)
    • arresteren werkwoord (arresteer, arresteert, arresteerde, arresteerden, gearresteerd)
    • in hechtenis nemen werkwoord (neem in hechtenis, neemt in hechtenis, nam in hechtenis, namen in hechtenis, in hechtenis genomen)
    • oppakken werkwoord (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
    • inrekenen werkwoord (reken in, rekent in, rekende in, rekenden in, ingerekend)

Conjugations for arrestar:

presente
  1. arresto
  2. arrestas
  3. arresta
  4. arrestamos
  5. arrestáis
  6. arrestan
imperfecto
  1. arrestaba
  2. arrestabas
  3. arrestaba
  4. arrestábamos
  5. arrestabais
  6. arrestaban
indefinido
  1. arresté
  2. arrestaste
  3. arrestó
  4. arrestamos
  5. arrestasteis
  6. arrestaron
fut. de ind.
  1. arrestaré
  2. arrestarás
  3. arrestará
  4. arrestaremos
  5. arrestaréis
  6. arrestarán
condic.
  1. arrestaría
  2. arrestarías
  3. arrestaría
  4. arrestaríamos
  5. arrestaríais
  6. arrestarían
pres. de subj.
  1. que arreste
  2. que arrestes
  3. que arreste
  4. que arrestemos
  5. que arrestéis
  6. que arresten
imp. de subj.
  1. que arrestara
  2. que arrestaras
  3. que arrestara
  4. que arrestáramos
  5. que arrestarais
  6. que arrestaran
miscelánea
  1. ¡arresta!
  2. ¡arrestad!
  3. ¡no arrestes!
  4. ¡no arrestéis!
  5. arrestado
  6. arrestando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor arrestar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden perseverancia; persistencia; tenacidad
arresteren detener
vatten coger; comprender
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden aprehender; apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; coger prisionero; detener; encarcelar; encerrar continuar; durar; imponer; imponerse; insistir; instar; perdurar; seguir
arresteren aprehender; apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; coger prisionero; detener; encarcelar; encerrar
gevangennemen aprehender; apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; coger prisionero; detener; encarcelar; encerrar
in hechtenis nemen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar
inrekenen aprehender; apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; coger prisionero; detener; encarcelar; encerrar
oppakken aprehender; apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; coger prisionero; detener; encarcelar; encerrar recoger; recoger del suelo
vatten apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar agarrar; atrapar; captar; coger; engastar; engañar; estafar; prender; timar; trabar

Synoniemen voor "arrestar":


Wiktionary: arrestar

arrestar
verb
  1. arresteren
  2. van overheidswege in hechtenis nemen

Cross Translation:
FromToVia
arrestar arresteren dingfestnur im adverbialen Gebrauch von: jemanden dingfest machen: jemandem die Bewegungsfreiheit nehmen, um ihn einer Gerichtsverhandlung und etwaigen Verurteilung zuführen