Spaans

Uitgebreide vertaling voor autorizar (Spaans) in het Nederlands

autorizar:

autorizar werkwoord

  1. autorizar (conceder)
    toestaan; laten; permitteren; toelaten; duren; toestemmen; goedkeuren; gunnen; inwilligen; vergunnen; dulden; goedvinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
    • permitteren werkwoord (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • toelaten werkwoord (laat toe, liet toe, lieten toe, toegelaten)
    • duren werkwoord (duurt, duurde, geduurd)
    • toestemmen werkwoord (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • gunnen werkwoord (gun, gunt, gunde, gunden, gegund)
    • inwilligen werkwoord (willig in, willigt in, willigde in, willigden in, ingewilligd)
    • vergunnen werkwoord (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  2. autorizar (aprobar)
    toestaan; autoriseren; goedkeuren; permitteren; fiatteren; goedvinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • autoriseren werkwoord (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • permitteren werkwoord (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • fiatteren werkwoord (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  3. autorizar (accedido; permitir; acceder; acceder a)
    instemmen; akkoord gaan
    • instemmen werkwoord (stem in, stemt in, stemde in, stemden in, ingestemd)
    • akkoord gaan werkwoord (ga akkoord, gaat akkoord, ging akkoord, gingen akkoord, akkoord gegaan)
  4. autorizar (permitir; acceder; conferir)
    toestaan; toestemmen; goed vinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • toestemmen werkwoord (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
    • goed vinden werkwoord
  5. autorizar
    machtigen
    • machtigen werkwoord (machtig, machtigt, machtigde, machtigden, gemachtigd)
  6. autorizar
    toestemming geven
    • toestemming geven werkwoord (geef toestemming, geeft toestemming, gaf toestemming, gaven toestemming, toestemming gegeven)
  7. autorizar
  8. autorizar (apoderar)
    volmachtigen; volmacht geven
  9. autorizar (consentir; aprobar)
    goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen; autoriseren; fiatteren
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
    • autoriseren werkwoord (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
    • fiatteren werkwoord (fiatteer, fiatteert, fiatteerde, fiatteerden, gefiatteerd)
  10. autorizar (ratificar; aprobar; acreditar)
    ratificeren
    • ratificeren werkwoord (ratificeer, ratificeert, ratificeerde, ratificeerden, geratificeerd)
  11. autorizar (acceder; aprobar; ratificar; )
    toestemmen in
    • toestemmen in werkwoord (stem toe in, stemt toe in, stemde toe in, stemden toe in, toegestemd in)
  12. autorizar (permitir)
    vergunnen; autoriseren
    • vergunnen werkwoord (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • autoriseren werkwoord (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)
  13. autorizar (permitir; conceder; otorgar; admitir; consentir)
    vergunnen; verlenen; toekennen
    • vergunnen werkwoord (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • verlenen werkwoord (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
    • toekennen werkwoord (ken toe, kent toe, kende toe, kenden toe, toegekend)

Conjugations for autorizar:

presente
  1. autorizo
  2. autorizas
  3. autoriza
  4. autorizamos
  5. autorizáis
  6. autorizan
imperfecto
  1. autorizaba
  2. autorizabas
  3. autorizaba
  4. autorizábamos
  5. autorizabais
  6. autorizaban
indefinido
  1. autoricé
  2. autorizaste
  3. autorizó
  4. autorizamos
  5. autorizasteis
  6. autorizaron
fut. de ind.
  1. autorizaré
  2. autorizarás
  3. autorizará
  4. autorizaremos
  5. autorizaréis
  6. autorizarán
condic.
  1. autorizaría
  2. autorizarías
  3. autorizaría
  4. autorizaríamos
  5. autorizaríais
  6. autorizarían
pres. de subj.
  1. que autorice
  2. que autorices
  3. que autorice
  4. que autoricemos
  5. que autoricéis
  6. que autoricen
imp. de subj.
  1. que autorizara
  2. que autorizaras
  3. que autorizara
  4. que autorizáramos
  5. que autorizarais
  6. que autorizaran
miscelánea
  1. ¡autoriza!
  2. ¡autorizad!
  3. ¡no autorices!
  4. ¡no autoricéis!
  5. autorizado
  6. autorizando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor autorizar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedvinden aprobación; autorización; concesión; consentimiento; otorgamiento; permisión; permiso; sanción
instemmen aprobar; estar de acuerdo
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
akkoord gaan acceder; acceder a; accedido; autorizar; permitir
autoriseren aprobar; autorizar; consentir; permitir
dulden autorizar; conceder admitir; aguantar; soportar; tolerar
duren autorizar; conceder
fiatteren aprobar; autorizar; consentir
goed vinden acceder; autorizar; conferir; permitir
goedkeuren aprobar; autorizar; conceder; consentir aceptar; admitir; afirmar; aprobar; consentir
goedvinden aprobar; autorizar; conceder; consentir
gunnen autorizar; conceder acceder; acceder a; accedido; adjudicar; admitir; ahorrar; aprender; asentir a; atender a; atribuir; ceder; complacer; conceder; conferir; consentir; cumplir con; dar; dar importancia a; darse; deber de ser; dividir en lotes; donar; echar; encuestar; entregar; entrevistar; extender; facilitar; invitar a salir a una; no envidiar; obsequiar con; otorgar; pagar; perdonar; permitir; preguntar la lección; prestar; prestar atención a; prestar ayuda; proporcionar; reconocer; regalar; repartir; repasar la lección; saber; ser de; servir; suministrar; verter
instemmen acceder; acceder a; accedido; autorizar; permitir aprobar; asentir; dar el visto bueno; estar de acuerdo; estar de acuerdo con
inwilligen autorizar; conceder acceder a; aceptar; admitir; cumplir con; otorgar
laten autorizar; conceder admitir; consentir; darse el lujo de; dejar; permitir; permitirse
machtigen autorizar
permitteren aprobar; autorizar; conceder admitir; consentir; darse el lujo de; dejar; permitir; permitirse
ratificeren acreditar; aprobar; autorizar; ratificar
toekennen admitir; autorizar; conceder; consentir; otorgar; permitir acceder; acceder a; admitir; aprender; atender a; atribuir; ceder; cumplir con; dar; deber de ser; dividir en lotes; encuestar; entrevistar; extender; invitar a salir a una; pagar; permitir; preguntar la lección; prestar atención a; reconocer; repartir; repasar la lección; saber; ser de
toelaten autorizar; conceder admitir; consentir; darse el lujo de; dejar; dejar entrar; dejar pasar; permitir; permitirse
toestaan acceder; aprobar; autorizar; conceder; conferir; permitir acceder a; aceptar; admitir; cumplir con; otorgar; permitir
toestemmen acceder; autorizar; conceder; conferir; permitir
toestemmen in acceder; aprobar; autorizar; consentir en; declarar apto; legalizar; ratificar
toestemming geven autorizar
toestemming verlenen aprobar; autorizar; consentir
vergunnen admitir; autorizar; conceder; consentir; otorgar; permitir acceder a; aceptar; admitir; cumplir con; otorgar
verlenen admitir; autorizar; conceder; consentir; otorgar; permitir conceder; dar; entregar; suministrar
volmacht geven apoderar; autorizar
volmachtigen apoderar; autorizar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedkeuren autorizar

Synoniemen voor "autorizar":


Wiktionary: autorizar

autorizar
verb
  1. aan iemand anders het recht overdragen in je naam te handelen

Cross Translation:
FromToVia
autorizar toelaten; autoriseren; machtigen; volmachtigen autorisieren — jemanden berechtigen, bevollmächtigen
autorizar toestemming geven; goedkeuren billigen — (transitiv) etwas genehmigen
autorizar autoriseren; machtigen; volmachtigen autoriser — (vieilli) revêtir d’une autorité.