Spaans

Uitgebreide vertaling voor avisar (Spaans) in het Nederlands

avisar:

avisar werkwoord

  1. avisar (hacer saber; decir; informar; )
    informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; van iets in kennis stellen; tippen; inlichten
    • informeren werkwoord (informeer, informeert, informeerde, informeerden, geïnformeerd)
    • verwittigen werkwoord (verwittig, verwittigt, verwittigde, verwittigden, verwittigd)
    • waarschuwen werkwoord (waarschuw, waarschuwt, waarschuwde, waarschuwden, gewaarschuwd)
    • van iets in kennis stellen werkwoord (stel van iets in kennis, stelt van iets in kennis, stelde van iets in kennis, stelden van iets in kennis, van iets in kennis gesteld)
    • tippen werkwoord (tip, tipt, tipte, tipten, getipt)
    • inlichten werkwoord (licht in, lichtte in, lichtten in, ingelicht)
  2. avisar (presentar; comunicar; mencionar; anunciar; informar de)
    aandienen
    • aandienen werkwoord (dien aan, dient aan, diende aan, dienden aan, aangediend)
  3. avisar (mencionar; llamar; hacer mención; )
    vermelden; noemen; erbij zeggen
    • vermelden werkwoord (vermeld, vermeldt, vermeldde, vermeldden, vermeld)
    • noemen werkwoord (noem, noemt, noemde, noemden, genoemd)
    • erbij zeggen werkwoord
  4. avisar (declarar; abandonar; imponer; anunciar)
    declareren; aangeven
    • declareren werkwoord (declareer, declareert, declareerde, declareerden, gedeclareerd)
    • aangeven werkwoord (geef aan, geeft aan, gaf aan, gaven aan, aangegeven)
  5. avisar (hacer venir; evocar; llamar; )
    oproepen; sommeren; ontbieden
    • oproepen werkwoord (roep op, roept op, riep op, riepen op, opgeroepen)
    • sommeren werkwoord (sommeer, sommeert, sommeerde, sommeerden, gesommeerd)
    • ontbieden werkwoord (ontbied, ontbiedt, ontbood, ontboden, ontboden)
  6. avisar (comunicar)
    verkondigen; mening kenbaar maken
  7. avisar (proclamar; difundir; divulgar; )
    bekendmaken; proclameren; afkondigen
    • bekendmaken werkwoord (maak bekend, maakt bekend, maakte bekend, maakten bekend, bekendgemaakt)
    • proclameren werkwoord (proclameer, proclameert, proclameerde, proclameerden, geproclameerd)
    • afkondigen werkwoord (kondig af, kondigt af, kondigde af, kondigden af, afgekondigd)
  8. avisar (anunciar; convocar; hacer saber; )
    aanschrijven; kennis geven; konde doen; aanzeggen
    • aanschrijven werkwoord (schrijf aan, schrijft aan, schreef aan, schreven aan, aangeschreven)
    • kennis geven werkwoord (geef kennis, geeft kennis, gaf kennis, gaven kennis, kennis gegeven)
    • konde doen werkwoord (doe konde, doet konde, deed konde, deden konde, konde gedaan)
    • aanzeggen werkwoord (zeg aan, zegt aan, zei aan, zeiden aan, aangezegd)

Conjugations for avisar:

presente
  1. aviso
  2. avisas
  3. avisa
  4. avisamos
  5. avisáis
  6. avisan
imperfecto
  1. avisaba
  2. avisabas
  3. avisaba
  4. avisábamos
  5. avisabais
  6. avisaban
indefinido
  1. avisé
  2. avisaste
  3. avisó
  4. avisamos
  5. avisasteis
  6. avisaron
fut. de ind.
  1. avisaré
  2. avisarás
  3. avisará
  4. avisaremos
  5. avisaréis
  6. avisarán
condic.
  1. avisaría
  2. avisarías
  3. avisaría
  4. avisaríamos
  5. avisaríais
  6. avisarían
pres. de subj.
  1. que avise
  2. que avises
  3. que avise
  4. que avisemos
  5. que aviséis
  6. que avisen
imp. de subj.
  1. que avisara
  2. que avisaras
  3. que avisara
  4. que avisáramos
  5. que avisarais
  6. que avisaran
miscelánea
  1. ¡avisa!
  2. ¡avisad!
  3. ¡no avises!
  4. ¡no aviséis!
  5. avisado
  6. avisando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

avisar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el avisar (notificar)
    aanschrijven; aanzeggen

Vertaal Matrix voor avisar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeven atestado; declaración; denuncia; denunciación
aanschrijven avisar; notificar
aanzeggen avisar; notificar aviso; circular; notificación
bekendmaken declaración; información
informeren aviso; circular; información; notificación
konde doen aviso; circular; notificación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandienen anunciar; avisar; comunicar; informar de; mencionar; presentar
aangeven abandonar; anunciar; avisar; declarar; imponer alcanzar; dar; delatar; entregar; hacer entrega; localizar un sitio para bombardear; ofrecer; presentar; proporcionar; revelar; traicionar; transmitir; traspasar
aanschrijven anunciar; avisar; citar a juicio; comunicar; convocar; convocar a; dar a conocer; hacer saber; intimar; llamar
aanzeggen anunciar; avisar; citar a juicio; comunicar; convocar; convocar a; dar a conocer; hacer saber; intimar; llamar
afkondigen anunciar; avisar; comunicar; declarar; difundir; divulgar; emitir; informar de; proclamar; promulgar; publicar; revelar anunciar; declarar; decretar; hacer público; levantar la prohibición de; notificar; ordenar; proclamar; promulgar; publicar
bekendmaken anunciar; avisar; comunicar; declarar; difundir; divulgar; emitir; informar de; proclamar; promulgar; publicar; revelar anunciar; hacer público; levantar la prohibición de; notificar; publicar
declareren abandonar; anunciar; avisar; declarar; imponer
erbij zeggen avisar; citar; hacer mención; llamar; mencionar; nombrar; notificar
informeren advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear advertir; averiguar; comentar sobre; comunicar; dar informes; declarar; hablar; hacer saber; informar; informar de; informarse; notificar; parlar; rendir informe; reportar
inlichten advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear dar clases; educar; enseñar; instruir
kennis geven anunciar; avisar; citar a juicio; comunicar; convocar; convocar a; dar a conocer; hacer saber; intimar; llamar
konde doen anunciar; avisar; citar a juicio; comunicar; convocar; convocar a; dar a conocer; hacer saber; intimar; llamar
mening kenbaar maken avisar; comunicar
noemen avisar; citar; hacer mención; llamar; mencionar; nombrar; notificar calificar; llamar; nombrar
ontbieden anunciar; avisar; citar; citar a juicio; convocar; convocar a; evocar; hacer venir; llamar; notificar; pedir; reclutar; requerir convocar a; hacer venir; llamar; llamar a; mandar venir
op de hoogte brengen advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear
oproepen anunciar; avisar; citar; citar a juicio; convocar; convocar a; evocar; hacer venir; llamar; notificar; pedir; reclutar; requerir convocar a; hacer venir; llamar; llamar a; mandar venir
proclameren anunciar; avisar; comunicar; declarar; difundir; divulgar; emitir; informar de; proclamar; promulgar; publicar; revelar
sommeren anunciar; avisar; citar; citar a juicio; convocar; convocar a; evocar; hacer venir; llamar; notificar; pedir; reclutar; requerir aconsejar; amanecer; citar a juicio; exhortar; intimar; requerir
tippen advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear mencionar de paso; ponerle visto a
van iets in kennis stellen advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear
verkondigen avisar; comunicar predicar
vermelden avisar; citar; hacer mención; llamar; mencionar; nombrar; notificar
verwittigen advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear
waarschuwen advertir; alarmar; anunciar; atemorizar; avisar; comunicar; dar a conocer; dar informes; dar informes sobre; decir; hacer saber; informar; informar acerca de; informar de; mencionar; poner algo en conocimiento; poner en conocimiento; reportar; reportear amonestar; criticar; declarar hereje; enviar alerta; reconvenir; regañar; reprender; reprobar; señalar; vituperar

Synoniemen voor "avisar":


Wiktionary: avisar

avisar
verb
  1. ~ van iemand ergens van op de hoogte brengen
  2. iemand verwittigen dat er mogelijke gevaren, problemen of gevolgen zijn

Cross Translation:
FromToVia
avisar inlichten apprise — to notify
avisar waarschuwen; verwittigen; waarnen warn — to make someone aware of impending danger
avisar waarschuwen; verwittigen avertirinformer quelqu’un de quelque chose.
avisar verwittigen aviser — Avertir par un avis
avisar voorkomen prévenir — (vieilli) devancer, venir avant.

Verwante vertalingen van avisar