Spaans

Uitgebreide vertaling voor ayudar (Spaans) in het Nederlands

ayudar:

ayudar werkwoord

  1. ayudar (asistir; ser de ayuda; servir; )
    helpen; assisteren; ondersteunen; seconderen; bijstaan; bijspringen; weldoen
    • helpen werkwoord (help, helpt, hielp, hielpen, geholpen)
    • assisteren werkwoord (assisteer, assisteert, assisteerde, assisteerden, geassisteerd)
    • ondersteunen werkwoord (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • seconderen werkwoord (secondeer, secondeert, secondeerde, secondeerden, gesecondeerd)
    • bijstaan werkwoord (sta bij, staat bij, stond bij, stonden bij, bijgestaan)
    • bijspringen werkwoord (spring bij, springt bij, sprong bij, sprongen bij, bijgesprongen)
    • weldoen werkwoord (doe wel, doet wel, deed wel, deden wel, welgedaan)
  2. ayudar (asistir)
    meehelpen; bijspringen
    • meehelpen werkwoord (help mee, helpt mee, hielp mee, hielpen mee, meegeholpen)
    • bijspringen werkwoord (spring bij, springt bij, sprong bij, sprongen bij, bijgesprongen)
  3. ayudar (promocionar)
    promoten; avanceren; helpen
    • promoten werkwoord (promoot, promootte, promootten, gepromoot)
    • avanceren werkwoord (avanceer, avanceert, avanceerde, avanceerden, geavanceerd)
    • helpen werkwoord (help, helpt, hielp, hielpen, geholpen)
  4. ayudar
  5. ayudar (contribuir; aportar)
    bijdragen; meehelpen
    • bijdragen werkwoord (draag bij, draagt bij, droeg bij, droegen bij, bijgedragen)
    • meehelpen werkwoord (help mee, helpt mee, hielp mee, hielpen mee, meegeholpen)
  6. ayudar (ser útil)
  7. ayudar (atender; auxiliar; asistir)
    bijspringen; iemand vervangen
  8. ayudar (hacer progresar)
    vooruithelpen; verderhelpen
    • vooruithelpen werkwoord (help vooruit, helpt vooruit, hielp vooruit, hielpen vooruit, vooruitgeholpen)
    • verderhelpen werkwoord (help verder, helpt verder, hielp verder, hielpen verder, verder geholpen)
  9. ayudar (asistir; atender; contribuir; )
    assisteren; handreiken
    • assisteren werkwoord (assisteer, assisteert, assisteerde, assisteerden, geassisteerd)
    • handreiken werkwoord

Conjugations for ayudar:

presente
  1. ayudo
  2. ayudas
  3. ayuda
  4. ayudamos
  5. ayudáis
  6. ayudan
imperfecto
  1. ayudaba
  2. ayudabas
  3. ayudaba
  4. ayudábamos
  5. ayudabais
  6. ayudaban
indefinido
  1. ayudé
  2. ayudaste
  3. ayudó
  4. ayudamos
  5. ayudasteis
  6. ayudaron
fut. de ind.
  1. ayudaré
  2. ayudarás
  3. ayudará
  4. ayudaremos
  5. ayudaréis
  6. ayudarán
condic.
  1. ayudaría
  2. ayudarías
  3. ayudaría
  4. ayudaríamos
  5. ayudaríais
  6. ayudarían
pres. de subj.
  1. que ayude
  2. que ayudes
  3. que ayude
  4. que ayudemos
  5. que ayudéis
  6. que ayuden
imp. de subj.
  1. que ayudara
  2. que ayudaras
  3. que ayudara
  4. que ayudáramos
  5. que ayudarais
  6. que ayudaran
miscelánea
  1. ¡ayuda!
  2. ¡ayudad!
  3. ¡no ayudes!
  4. ¡no ayudéis!
  5. ayudado
  6. ayudando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor ayudar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assisteren asistir; atender; auxiliar; ayudar; colaborar; contribuir; cooperar; secundar; ser de ayuda; servir; socorrer; sostener
avanceren ayudar; promocionar acelerar el paso
bijdragen aportar; ayudar; contribuir aportar; ayudar a; contribuir
bijspringen asistir; atender; auxiliar; ayudar; colaborar; cooperar; ser de ayuda; servir; sostener
bijstaan asistir; atender; ayudar; colaborar; cooperar; ser de ayuda; servir; sostener
doorhelpen ayudar; ser útil
handreiken asistir; atender; auxiliar; ayudar; colaborar; contribuir; cooperar; secundar; servir; socorrer
helpen asistir; atender; ayudar; colaborar; cooperar; promocionar; ser de ayuda; servir; sostener hacer beneficencia
iemand vervangen asistir; atender; auxiliar; ayudar
meehelpen aportar; asistir; ayudar; contribuir
ondersteunen asistir; atender; ayudar; colaborar; cooperar; ser de ayuda; servir; sostener apoyar; apuntalar; confortar; consolar; poner puntales; soportar; sostener; sujetar
promoten ayudar; promocionar
seconderen asistir; atender; ayudar; colaborar; cooperar; ser de ayuda; servir; sostener
verder helpen ayudar
verderhelpen ayudar; hacer progresar
vooruithelpen ayudar; hacer progresar
weldoen asistir; atender; ayudar; colaborar; cooperar; ser de ayuda; servir; sostener hacer beneficencia

Synoniemen voor "ayudar":


Wiktionary: ayudar

ayudar
verb
  1. een helpende hand bieden
  2. iemand bijstaan
  3. een deel van de last op zich nemen, hulp verlenen

Cross Translation:
FromToVia
ayudar ondersteunen; bijstaan abet — to support, uphold, or aid
ayudar bijstaan; helpen aid — to support
ayudar assisteren; bijstaan assist — help
ayudar helpen help — transitive: provide assistance to (someone or something)
ayudar helpen helfen — (mit Dativ) jemandem das Tun einer Sache durch Übernehmen bestimmter Teile ermöglichen oder erleichtern
ayudar steunen unterstützen — (Zusammenarbeit) bei etwas helfen; etwas Hilfreiches hinzugeben
ayudar helpen; baten; bijstaan; ter zijde staan; assisteren aiderfaciliter l’accomplissement d’une action.
ayudar baten; bijstaan; helpen; ter zijde staan; assisteren secouriraider ; courir à l’aide de quelqu’un ; prêter assistance à qui en avoir besoin de.

Verwante vertalingen van ayudar