Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor bocaza (Spaans) in het Nederlands

bocaza:

bocaza [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la bocaza (boca; pico)
    de mond
    • mond [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. la bocaza (boca; pico)
    de tater
    • tater [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. la bocaza (boca; pico)
    grote mond hebben; brutaal zijn
  4. la bocaza (mandíbulas; boca; pico)
    de bek; de smoel; de muil; de waffel; het smoelwerk
    • bek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smoel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • muil [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • waffel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smoelwerk [het ~] zelfstandig naamwoord

bocaza [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el bocaza (hablador; charlatan; parlanchín; picotero)
    de flapuit
    • flapuit [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bocaza:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bek boca; bocaza; mandíbulas; pico
brutaal zijn boca; bocaza; pico
flapuit bocaza; charlatan; hablador; parlanchín; picotero
grote mond hebben boca; bocaza; pico
mond boca; bocaza; pico
muil boca; bocaza; mandíbulas; pico babucha; chinela; pantufla; zapatilla
smoel boca; bocaza; mandíbulas; pico cara fea; jeta
smoelwerk boca; bocaza; mandíbulas; pico cara fea; jeta
tater boca; bocaza; pico
waffel boca; bocaza; mandíbulas; pico
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flapuit chismoso; cotilla; locuaz; parlanchín

Verwante woorden van "bocaza":


Synoniemen voor "bocaza":