Spaans

Uitgebreide vertaling voor conceder (Spaans) in het Nederlands

conceder:

conceder werkwoord

  1. conceder (autorizar)
    toestaan; laten; permitteren; toelaten; duren; toestemmen; goedkeuren; gunnen; inwilligen; vergunnen; dulden; goedvinden
    • toestaan werkwoord (sta toe, staat toe, stond toer, stonden toe, toegestaan)
    • laten werkwoord (laat, liet, lieten, gelaten)
    • permitteren werkwoord (permitteer, permitteert, permitteerde, permitteerden, gepermitteerd)
    • toelaten werkwoord (laat toe, liet toe, lieten toe, toegelaten)
    • duren werkwoord (duurt, duurde, geduurd)
    • toestemmen werkwoord (stem toe, stemt toe, stemde toe, stemden toe, toegestemd)
    • goedkeuren werkwoord (keur goed, keurt goed, keurde goed, keurden goed, goedgekeurd)
    • gunnen werkwoord (gun, gunt, gunde, gunden, gegund)
    • inwilligen werkwoord (willig in, willigt in, willigde in, willigden in, ingewilligd)
    • vergunnen werkwoord (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • dulden werkwoord (duld, duldt, duldde, duldden, geduld)
    • goedvinden werkwoord (vind goed, vindt goed, vond goed, vonden goed, goedgevonden)
  2. conceder (suministrar; dar; entregar)
    verstrekken; verlenen; geven; schenken
    • verstrekken werkwoord (verstrek, verstrekt, verstrekte, verstrekten, verstrekt)
    • verlenen werkwoord (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken werkwoord (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
  3. conceder (permitir; otorgar; admitir; consentir; autorizar)
    vergunnen; verlenen; toekennen
    • vergunnen werkwoord (vergun, vergunt, vergunde, vergunden, vergund)
    • verlenen werkwoord (verleen, verleent, verleende, verleenden, verleend)
    • toekennen werkwoord (ken toe, kent toe, kende toe, kenden toe, toegekend)
  4. conceder (acceder; confirmar; reconocer; )
    bevestigen; onderschrijven; beamen; staven
    • bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)
    • onderschrijven werkwoord (onderschrijf, onderschrijft, onderschreef, onderschreven, onderschreven)
    • beamen werkwoord (beaam, beaamt, beaamde, beaamden, beaamd)
    • staven werkwoord (staaf, staaft, staafte, staaften, gestaafd)
  5. conceder (dar; darse; regalar; )
    geven; schenken; doneren
    • geven werkwoord (geef, geeft, gaf, gaven, gegeven)
    • schenken werkwoord (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
    • doneren werkwoord (doneer, doneert, doneerde, doneerden, gedoneerd)
  6. conceder (regalar; dar; otorgar; donar; perdonar)
    schenken; cadeau geven; cadeau doen
    • schenken werkwoord (schenk, schenkt, schonk, schonken, geschonken)
    • cadeau geven werkwoord (geef cadeau, geeft cadeau, gaf cadeau, gaven cadeau, cadeau gegeven)
    • cadeau doen werkwoord
  7. conceder (acceder a; echar; prestar; )
    gunst verlenen; gunnen

Conjugations for conceder:

presente
  1. concedo
  2. concedes
  3. concede
  4. concedemos
  5. concedéis
  6. conceden
imperfecto
  1. concedía
  2. concedías
  3. concedía
  4. concedíamos
  5. concedíais
  6. concedían
indefinido
  1. concedí
  2. concediste
  3. concedió
  4. concedimos
  5. concedisteis
  6. concedieron
fut. de ind.
  1. concederé
  2. concederás
  3. concederá
  4. concederemos
  5. concederéis
  6. concederán
condic.
  1. concedería
  2. concederías
  3. concedería
  4. concederíamos
  5. concederíais
  6. concederían
pres. de subj.
  1. que conceda
  2. que concedas
  3. que conceda
  4. que concedamos
  5. que concedáis
  6. que concedan
imp. de subj.
  1. que concediera
  2. que concedieras
  3. que concediera
  4. que concediéramos
  5. que concedierais
  6. que concedieran
miscelánea
  1. ¡concede!
  2. ¡conceded!
  3. ¡no concedas!
  4. ¡no concedáis!
  5. concedido
  6. concediendo
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor conceder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedvinden aprobación; autorización; concesión; consentimiento; otorgamiento; permisión; permiso; sanción
staven barras
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beamen acceder; adherirse; admitir; asentir a; conceder; confirmar; consentir; reconocer; suscribir
bevestigen acceder; adherirse; admitir; asentir a; conceder; confirmar; consentir; reconocer; suscribir abotonar; abrochar; afirmar; atar; colocar; confirmar; fijar; montar; pegar; sujetar
cadeau doen conceder; dar; donar; otorgar; perdonar; regalar
cadeau geven conceder; dar; donar; otorgar; perdonar; regalar
doneren ahorrar; conceder; dar; dar importancia; darse; donar; echar; entregar; favorecer; obsequiar con; otorgar; perdonar; preferir; prestar; privilegiar; proporcionar; regalar; servir; verter
dulden autorizar; conceder admitir; aguantar; soportar; tolerar
duren autorizar; conceder
geven ahorrar; conceder; dar; dar importancia; darse; donar; echar; entregar; favorecer; obsequiar con; otorgar; perdonar; preferir; prestar; privilegiar; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter administrar; administrar medicamentos; alcanzar; dar; entregar; hacer entrega; ofertar; ofrecer; presentar; presentar una petición; proporcionar; suministrar; transmitir; traspasar
goedkeuren autorizar; conceder aceptar; admitir; afirmar; aprobar; autorizar; consentir
goedvinden autorizar; conceder aprobar; autorizar; consentir
gunnen acceder a; accedido; adjudicar; admitir; ahorrar; asentir a; autorizar; complacer; conceder; conferir; consentir; cumplir con; dar; dar importancia a; darse; donar; echar; entregar; facilitar; no envidiar; obsequiar con; otorgar; perdonar; prestar; prestar ayuda; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter acceder; acceder a; admitir; aprender; atender a; atribuir; ceder; cumplir con; dar; deber de ser; dividir en lotes; encuestar; entrevistar; extender; invitar a salir a una; pagar; permitir; preguntar la lección; prestar atención a; reconocer; repartir; repasar la lección; saber; ser de
gunst verlenen acceder a; accedido; adjudicar; admitir; ahorrar; asentir a; complacer; conceder; conferir; consentir; cumplir con; dar; dar importancia a; darse; donar; echar; entregar; facilitar; no envidiar; obsequiar con; otorgar; perdonar; prestar; prestar ayuda; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter
inwilligen autorizar; conceder acceder a; aceptar; admitir; cumplir con; otorgar
laten autorizar; conceder admitir; consentir; darse el lujo de; dejar; permitir; permitirse
onderschrijven acceder; adherirse; admitir; asentir a; conceder; confirmar; consentir; reconocer; suscribir
permitteren autorizar; conceder admitir; aprobar; autorizar; consentir; darse el lujo de; dejar; permitir; permitirse
schenken ahorrar; conceder; dar; dar importancia; darse; donar; echar; entregar; favorecer; obsequiar con; otorgar; perdonar; preferir; prestar; privilegiar; proporcionar; regalar; servir; suministrar; verter abalanzarse; añadir; echar; escanchar; fundir; ingresar; pagar; regar; servir
staven acceder; adherirse; admitir; asentir a; conceder; confirmar; consentir; reconocer; suscribir comprobar; demostrar; evidenciar
toekennen admitir; autorizar; conceder; consentir; otorgar; permitir acceder; acceder a; admitir; aprender; atender a; atribuir; ceder; cumplir con; dar; deber de ser; dividir en lotes; encuestar; entrevistar; extender; invitar a salir a una; pagar; permitir; preguntar la lección; prestar atención a; reconocer; repartir; repasar la lección; saber; ser de
toelaten autorizar; conceder admitir; consentir; darse el lujo de; dejar; dejar entrar; dejar pasar; permitir; permitirse
toestaan autorizar; conceder acceder; acceder a; aceptar; admitir; aprobar; autorizar; conferir; cumplir con; otorgar; permitir
toestemmen autorizar; conceder acceder; autorizar; conferir; permitir
vergunnen admitir; autorizar; conceder; consentir; otorgar; permitir acceder a; aceptar; admitir; autorizar; cumplir con; otorgar; permitir
verlenen admitir; autorizar; conceder; consentir; dar; entregar; otorgar; permitir; suministrar
verstrekken conceder; dar; entregar; suministrar administrar; administrar medicamentos; dar; facilitar; poner a la disposición; procurar; proporcionar; suministrar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
goedkeuren autorizar

Synoniemen voor "conceder":


Wiktionary: conceder

conceder
verb
  1. aan een verzoek voldoen
  2. iemand begunstigen met iets, iemand iets toestaan

Cross Translation:
FromToVia
conceder laten doen allow — to grant, give, admit, accord, afford, or yield; to let one have
conceder schenken; toekennen bestow — present a thing as a gift or honour
conceder bijgesloten; bijgaand; bijvoegen beilegen — zu etwas hinzufügen