Spaans

Uitgebreide vertaling voor cooperar (Spaans) in het Nederlands

cooperar:

cooperar werkwoord

  1. cooperar (colaborar)
    samenwerken; coöpereren
    • samenwerken werkwoord (werk samen, werkt samen, werkte samen, werkten samen, samengewerkt)
    • coöpereren werkwoord (coöpereer, coöpereert, coöpereerde, coöpereerden, gecoöpereerd)
  2. cooperar
    meewerken; coöpereren
    • meewerken werkwoord (werk mee, werkt mee, werkte mee, werkten mee, meegwerkt)
    • coöpereren werkwoord (coöpereer, coöpereert, coöpereerde, coöpereerden, gecoöpereerd)
  3. cooperar (ayudar; asistir; ser de ayuda; )
    helpen; assisteren; ondersteunen; seconderen; bijstaan; bijspringen; weldoen
    • helpen werkwoord (help, helpt, hielp, hielpen, geholpen)
    • assisteren werkwoord (assisteer, assisteert, assisteerde, assisteerden, geassisteerd)
    • ondersteunen werkwoord (ondersteun, ondersteunt, ondersteunde, ondersteunden, ondersteund)
    • seconderen werkwoord (secondeer, secondeert, secondeerde, secondeerden, gesecondeerd)
    • bijstaan werkwoord (sta bij, staat bij, stond bij, stonden bij, bijgestaan)
    • bijspringen werkwoord (spring bij, springt bij, sprong bij, sprongen bij, bijgesprongen)
    • weldoen werkwoord (doe wel, doet wel, deed wel, deden wel, welgedaan)
  4. cooperar (asistir; atender; contribuir; )
    assisteren; handreiken
    • assisteren werkwoord (assisteer, assisteert, assisteerde, assisteerden, geassisteerd)
    • handreiken werkwoord

Conjugations for cooperar:

presente
  1. coopero
  2. cooperas
  3. coopera
  4. cooperamos
  5. cooperáis
  6. cooperan
imperfecto
  1. cooperaba
  2. cooperabas
  3. cooperaba
  4. cooperábamos
  5. cooperabais
  6. cooperaban
indefinido
  1. cooperé
  2. cooperaste
  3. cooperó
  4. cooperamos
  5. cooperasteis
  6. cooperaron
fut. de ind.
  1. cooperaré
  2. cooperarás
  3. cooperará
  4. cooperaremos
  5. cooperaréis
  6. cooperarán
condic.
  1. cooperaría
  2. cooperarías
  3. cooperaría
  4. cooperaríamos
  5. cooperaríais
  6. cooperarían
pres. de subj.
  1. que coopere
  2. que cooperes
  3. que coopere
  4. que cooperemos
  5. que cooperéis
  6. que cooperen
imp. de subj.
  1. que cooperara
  2. que cooperaras
  3. que cooperara
  4. que cooperáramos
  5. que cooperarais
  6. que cooperaran
miscelánea
  1. ¡coopera!
  2. ¡cooperad!
  3. ¡no cooperes!
  4. ¡no cooperéis!
  5. cooperado
  6. cooperando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor cooperar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assisteren asistir; atender; auxiliar; ayudar; colaborar; contribuir; cooperar; secundar; ser de ayuda; servir; socorrer; sostener
bijspringen asistir; atender; ayudar; colaborar; cooperar; ser de ayuda; servir; sostener asistir; atender; auxiliar; ayudar
bijstaan asistir; atender; ayudar; colaborar; cooperar; ser de ayuda; servir; sostener
coöpereren colaborar; cooperar
handreiken asistir; atender; auxiliar; ayudar; colaborar; contribuir; cooperar; secundar; servir; socorrer
helpen asistir; atender; ayudar; colaborar; cooperar; ser de ayuda; servir; sostener ayudar; hacer beneficencia; promocionar
meewerken cooperar
ondersteunen asistir; atender; ayudar; colaborar; cooperar; ser de ayuda; servir; sostener apoyar; apuntalar; confortar; consolar; poner puntales; soportar; sostener; sujetar
samenwerken colaborar; cooperar colaborar
seconderen asistir; atender; ayudar; colaborar; cooperar; ser de ayuda; servir; sostener
weldoen asistir; atender; ayudar; colaborar; cooperar; ser de ayuda; servir; sostener hacer beneficencia

Wiktionary: cooperar

cooperar
verb
  1. intr|nld samenwerken
  2. deelnemen aan een bepaald werk
  3. met een of meer aan hetzelfde werken

Cross Translation:
FromToVia
cooperar samenwerken cooperate — to work together
cooperar meewerken; een coöperatie vormen coopéreropérer conjointement avec quelqu’un, collaborer.