Spaans

Uitgebreide vertaling voor cumplir (Spaans) in het Nederlands

cumplir:

cumplir werkwoord

  1. cumplir (ir tras de; seguir; suceder)
    opvolgen; volgen; navolgen
    • opvolgen werkwoord (volg op, volgt op, volgde op, volgden op, opgevolgd)
    • volgen werkwoord (volg, volgt, volgde, volgden, gevolgd)
    • navolgen werkwoord (volg na, volgt na, volgde na, volgden na, nagevolgd)
  2. cumplir (seguir; ir tras de)
    nakomen
    • nakomen werkwoord (kom na, komt na, kwam na, kwamen na, nagekomen)
  3. cumplir (obedecer; seguir; escuchar; )
    gehoorzamen; luisteren
    • gehoorzamen werkwoord (gehoorzaam, gehoorzaamt, gehoorzaamde, gehoorzaamden, gehoorzaamd)
    • luisteren werkwoord (luister, luistert, luisterde, luisterden, geluisterd)
  4. cumplir (realizar; sustanciar; mostrar; probar; evidenciar)
    waarmaken
    • waarmaken werkwoord (maak waar, maakt waar, maakte waar, maakten waar, waargemaakt)
  5. cumplir (obedecer; seguir; suceder)
    gehoorzamen; gevolg geven aan
    • gehoorzamen werkwoord (gehoorzaam, gehoorzaamt, gehoorzaamde, gehoorzaamden, gehoorzaamd)
    • gevolg geven aan werkwoord (geef gevolg aan, geeft gevolg aan, gaf gevolg aan, gaven gevolg aan, gevolg gegeven aan)
  6. cumplir (distinguir; desempeñar; percibir; )
    onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
    • onderscheiden werkwoord (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)
    • uit elkaar houden werkwoord (houd uit elkaar, houdt uit elkaar, hield uit elkaar, hielden uit elkaar, uit elkaar gehouden)
    • uiteenhouden werkwoord
  7. cumplir
    kwijten
    • kwijten werkwoord (kwijt, kweet, kweten, gekweten)
  8. cumplir (llamar la atención; cantar; descubrir; )
    opmerken; bemerken
    • opmerken werkwoord (merk op, merkt op, merkte op, merkten op, opgemerkt)
    • bemerken werkwoord (bemerk, bemerkt, bemerkte, bemerkten, bemerkt)

Conjugations for cumplir:

presente
  1. cumplo
  2. cumples
  3. cumple
  4. cumplimos
  5. cumplís
  6. cumplen
imperfecto
  1. cumplía
  2. cumplías
  3. cumplía
  4. cumplíamos
  5. cumplíais
  6. cumplían
indefinido
  1. cumplí
  2. cumpliste
  3. cumplió
  4. cumplimos
  5. cumplisteis
  6. cumplieron
fut. de ind.
  1. cumpliré
  2. cumplirás
  3. cumplirá
  4. cumpliremos
  5. cumpliréis
  6. cumplirán
condic.
  1. cumpliría
  2. cumplirías
  3. cumpliría
  4. cumpliríamos
  5. cumpliríais
  6. cumplirían
pres. de subj.
  1. que cumpla
  2. que cumplas
  3. que cumpla
  4. que cumplamos
  5. que cumpláis
  6. que cumplan
imp. de subj.
  1. que cumpliera
  2. que cumplieras
  3. que cumpliera
  4. que cumpliéramos
  5. que cumplierais
  6. que cumplieran
miscelánea
  1. ¡cumple!
  2. ¡cumplid!
  3. ¡no cumplas!
  4. ¡no cumpláis!
  5. cumplido
  6. cumpliendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

cumplir [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el cumplir (atender)
    gevolg geven aan; het gevolg; het gehoor

Vertaal Matrix voor cumplir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gehoor atender; cumplir audiencia; oyentes; público
gevolg atender; cumplir consecuencia; cort reál; corte; efecto; origen; provocación; resultado
gevolg geven aan atender; cumplir
luisteren escuchar; velocidad de turbulencia
volgen perseguir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bemerken advertir; cantar; constatar; cumplir; darse cuenta de; defender; descubrir; llamar la atención advertir; constatar; darse cuenta de; distinguir; entrever; notar; observar; percatarse de; percibir; señalar
gehoorzamen atender; atender a; cumplir; escuchar; hacer caso; obedecer; seguir; suceder; tener cuidado
gevolg geven aan cumplir; obedecer; seguir; suceder
kwijten cumplir
luisteren atender; atender a; cumplir; escuchar; hacer caso; obedecer; seguir; suceder; tener cuidado atender; escuchar
nakomen cumplir; ir tras de; seguir
navolgen cumplir; ir tras de; seguir; suceder seguir
onderscheiden condecorar; cumplir; desempeñar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; percibir abarcar con la vista; adornar; atisbar; calzar la espuela; condecorar; contemplar; darse cuenta de; decorar; desempeñar; destacarse; determinar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; sobresalir; substituir; suplir; ver; vislumbrar
opmerken advertir; cantar; constatar; cumplir; darse cuenta de; defender; descubrir; llamar la atención abarcar con la vista; advertir; atisbar; constatar; contemplar; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; poner sobre el tapete; reemplazar; sacar a relucir; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar
opvolgen cumplir; ir tras de; seguir; suceder
uit elkaar houden condecorar; cumplir; desempeñar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; percibir
uiteenhouden condecorar; cumplir; desempeñar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; percibir
volgen cumplir; ir tras de; seguir; suceder acompañar; ir tras de; perseguir; seguir; seguir el hilo
waarmaken cumplir; evidenciar; mostrar; probar; realizar; sustanciar
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onderscheiden diferente; múltiple; vario; varios

Synoniemen voor "cumplir":


Wiktionary: cumplir

cumplir
verb
  1. een belofte inlossen of aan een verplichting voldoen
  2. afhandelen, voltrekken, ten uitvoer brengen
  3. het (doen) uitkomen van een voorspelling of belofte
  4. geheel uitvoeren
  5. ten uitvoer brengen

Cross Translation:
FromToVia
cumplir samenhangen adhere — To be consistent or coherent; to be in accordance; to agree
cumplir aanvullen complete — to make whole or entire
cumplir voltooien discharge — to accomplish or complete, as an obligation
cumplir vervullen fulfill — to satisfy, carry out
cumplir nakomen; naleven; uitvoeren; verrichten; vervullen; voltrekken accomplirachever entièrement.
cumplir gadeslaan; observeren; toekijken; toezien; waarnemen observer — Traductions à trier suivant le sens
cumplir bewerkstelligen; realiseren; verwerkelijken; uitvoeren; nakomen; naleven; verrichten; vervullen; voltrekken; doorvoeren; tot stand brengen; verwezenlijken réaliser — construire

Verwante vertalingen van cumplir