Spaans

Uitgebreide vertaling voor dar orden de (Spaans) in het Nederlands

dar orden de:

dar orden de werkwoord

  1. dar orden de (encabezar; guiar; llevar; )
    leiden; aanvoeren; commanderen; bevel voeren over; leidinggeven
    • leiden werkwoord (leid, leidt, leidde, leidden, geleid)
    • aanvoeren werkwoord (voer aan, voert aan, voerde aan, voerden aan, aangevoerd)
    • commanderen werkwoord (commandeer, commandeert, commandeerde, commandeerden, gecommandeerd)
    • bevel voeren over werkwoord
    • leidinggeven werkwoord (geef leiding, geeft leiding, gaf leiding, gaven leiding, leiding gegeven)
  2. dar orden de (ordenar; mandar; decretar)
    bevelen; gelasten; opdragen; commanderen; verordenen; decreteren; gebieden
    • bevelen werkwoord (beveel, beveelt, beval, bevolen, bevolen)
    • gelasten werkwoord (gelast, gelastte, gelastten, gelast)
    • opdragen werkwoord (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)
    • commanderen werkwoord (commandeer, commandeert, commandeerde, commandeerden, gecommandeerd)
    • verordenen werkwoord (verorden, verordent, verordende, verordenden, verordend)
    • decreteren werkwoord (decreteer, decreteert, decreteerde, decreteerden, gedecreteerd)
    • gebieden werkwoord (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)
  3. dar orden de (decretar; mandar; encargar; )
    opdragen; decreteren; bevelen; verordenen; verordonneren; gelasten; gebieden; commanderen
    • opdragen werkwoord (draag op, draagt op, droeg op, droegen op, opgedragen)
    • decreteren werkwoord (decreteer, decreteert, decreteerde, decreteerden, gedecreteerd)
    • bevelen werkwoord (beveel, beveelt, beval, bevolen, bevolen)
    • verordenen werkwoord (verorden, verordent, verordende, verordenden, verordend)
    • verordonneren werkwoord (verordonneer, verordonneert, verordonneerde, verordonneerden, verordonneerd)
    • gelasten werkwoord (gelast, gelastte, gelastten, gelast)
    • gebieden werkwoord (gebied, gebiedt, gebood, geboden, geboden)
    • commanderen werkwoord (commandeer, commandeert, commandeerde, commandeerden, gecommandeerd)

Conjugations for dar orden de:

presente
  1. doy orden de
  2. das orden de
  3. da orden de
  4. damos orden de
  5. dáis orden de
  6. dan orden de
imperfecto
  1. daba orden de
  2. dabas orden de
  3. daba orden de
  4. dábamos orden de
  5. dabais orden de
  6. daban orden de
indefinido
  1. dí orden de
  2. diste orden de
  3. dió orden de
  4. dimos orden de
  5. disteis orden de
  6. dieron orden de
fut. de ind.
  1. daré orden de
  2. darás orden de
  3. dará orden de
  4. daremos orden de
  5. daréis orden de
  6. darán orden de
condic.
  1. daría orden de
  2. darías orden de
  3. daría orden de
  4. daríamos orden de
  5. daríais orden de
  6. darían orden de
pres. de subj.
  1. que dé orden de
  2. que des orden de
  3. que dé orden de
  4. que demos orden de
  5. que déis orden de
  6. que den orden de
imp. de subj.
  1. que diera orden de
  2. que dieras orden de
  3. que diera orden de
  4. que diéramos orden de
  5. que dierais orden de
  6. que dieran orden de
miscelánea
  1. ¡da! orden de
  2. ¡dad! orden de
  3. ¡no des! orden de
  4. ¡no déis! orden de
  5. dado orden de
  6. dando orden de
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor dar orden de:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvoeren dirección; mando
leidinggeven dirigir
verordenen declaración; determinación; imposición
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanvoeren conducir; dar orden de; decretar; dirigir; encabezar; estar en cabeza; gobernar; guiar; ir a la cabeza; ir delante; liderar; llevar; mandar; ordenar; pilotar; preceder; presidir; ser primero abordar; dirigir; encabezar; estar en cabeza; gobernar; guiar; ir a la cabeza; ir delante; mandar; plantear; proponer; sugerir
bevel voeren over conducir; dar orden de; decretar; dirigir; encabezar; estar en cabeza; gobernar; guiar; ir a la cabeza; ir delante; liderar; llevar; mandar; ordenar; pilotar; preceder; presidir; ser primero
bevelen dar orden de; decretar; encargar; encomendar; mandar; obligar; ordenar decretar; dictar; disponer; mandar; obligar; ordenar; prescribir
commanderen conducir; dar orden de; decretar; dirigir; encabezar; encargar; encomendar; estar en cabeza; gobernar; guiar; ir a la cabeza; ir delante; liderar; llevar; mandar; obligar; ordenar; pilotar; preceder; presidir; ser primero
decreteren dar orden de; decretar; encargar; encomendar; mandar; obligar; ordenar anunciar; declarar; decretar; notificar; ordenar; proclamar; promulgar
gebieden dar orden de; decretar; encargar; encomendar; mandar; obligar; ordenar decretar; dictar; disponer; estipular; fijar; mandar; obligar; ordenar; prescribir
gelasten dar orden de; decretar; encargar; encomendar; mandar; obligar; ordenar decretar; dictar; disponer; estipular; fijar; mandar; obligar; ordenar; prescribir
leiden conducir; dar orden de; decretar; dirigir; encabezar; estar en cabeza; gobernar; guiar; ir a la cabeza; ir delante; liderar; llevar; mandar; ordenar; pilotar; preceder; presidir; ser primero acompañar; arrojar; barrer; conducir; convoyar; dirigir; echar; encabezar; escoltar; estar en cabeza; gobernar; guiar; ir a la cabeza; ir delante; mandar
leidinggeven conducir; dar orden de; decretar; dirigir; encabezar; estar en cabeza; gobernar; guiar; ir a la cabeza; ir delante; liderar; llevar; mandar; ordenar; pilotar; preceder; presidir; ser primero
opdragen dar orden de; decretar; encargar; encomendar; mandar; obligar; ordenar agobiar; cargar; dar un encargo; encargar; encomendar; gravar; instruir; mandar; ordenar; pesar sobre
verordenen dar orden de; decretar; encargar; encomendar; mandar; obligar; ordenar decretar; ordenar; proclamar; promulgar
verordonneren dar orden de; decretar; encargar; encomendar; mandar; obligar; ordenar

Verwante vertalingen van dar orden de