Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. deberes:
  2. deber:
  3. Wiktionary:
  4. Gebruikers suggesties voor deberes:
    • huiswerk


Spaans

Uitgebreide vertaling voor deberes (Spaans) in het Nederlands

deberes:

deberes [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el deberes (obligaciones)
    de plichten
    • plichten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor deberes:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plichten deberes; obligaciones

Verwante woorden van "deberes":


Wiktionary: deberes

deberes
noun
  1. schoolwerk dat thuis verricht moet worden

Cross Translation:
FromToVia
deberes huistaak; huiswerk homework — work that is done at home
deberes profielwerkstuk Hausarbeit — Schulaufgaben, die zu Hause gelöst werden sollen
deberes huiswerk HausaufgabeAufgabe, welche Lehrer Schülern aufgeben und in der Regel zu Hause gemacht werden sollen

deber:

deber werkwoord

  1. deber (tener que; haber de)
    moeten; dienen; verplicht zijn
    • moeten werkwoord (moet, moest, moesten, gemoeten)
    • dienen werkwoord (dien, dient, diende, dienden, gediend)
    • verplicht zijn werkwoord
  2. deber (tener que; haber de; ir a)
    zullen
    • zullen werkwoord (zal, zult, zou, zouden)
  3. deber (tomar de; prestar; dejar prestado; sacar de; extraer)
    ontlenen; lenen
    • ontlenen werkwoord (ontleen, ontleent, ontleende, ontleenden, ontleend)
    • lenen werkwoord (leen, leent, leende, leenden, geleend)
  4. deber

Conjugations for deber:

presente
  1. debo
  2. debes
  3. debe
  4. debemos
  5. debéis
  6. deben
imperfecto
  1. debía
  2. debías
  3. debía
  4. debíamos
  5. debíais
  6. debían
indefinido
  1. debí
  2. debiste
  3. debió
  4. debimos
  5. debisteis
  6. debieron
fut. de ind.
  1. deberé
  2. deberás
  3. deberá
  4. deberemos
  5. deberéis
  6. deberán
condic.
  1. debería
  2. deberías
  3. debería
  4. deberíamos
  5. deberíais
  6. deberían
pres. de subj.
  1. que deba
  2. que debas
  3. que deba
  4. que debamos
  5. que debáis
  6. que deban
imp. de subj.
  1. que debiera
  2. que debieras
  3. que debiera
  4. que debiéramos
  5. que debierais
  6. que debieran
miscelánea
  1. ¡debe!
  2. ¡debed!
  3. ¡no debas!
  4. ¡no debáis!
  5. debido
  6. debiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

deber [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el deber
    het moeten
    • moeten [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. el deber (obligación)
    de plicht
    • plicht [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor deber:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
moeten deber
plicht deber; obligación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dienen deber; haber de; tener que ser útil; servir; valer
lenen deber; dejar prestado; extraer; prestar; sacar de; tomar de prestar
moeten deber; haber de; tener que haber de; querer; tener que
ontlenen deber; dejar prestado; extraer; prestar; sacar de; tomar de
verplicht zijn deber; haber de; tener que
zullen deber; haber de; ir a; tener que
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
schuldig zijn deber

Verwante woorden van "deber":


Synoniemen voor "deber":


Wiktionary: deber

deber
verb
  1. moeten
  2. gedwongen zijn
noun
  1. een taak die men op zich genomen heeft of opgelegd heeft gekregen

Cross Translation:
FromToVia
deber plicht duty — that which one is morally or legally obligated to do
deber moeten have to — obligation
deber moeten must — must
deber schuldig zijn owe — to be under an obligation
deber schuldig zijn owe — to be in debt
deber moeten; zou moeten should — expressing obligation
deber verbintenis; rechtsplicht Verpflichtung — Das, was getan werden müssen, was von einem verlangen oder erwarten wird, die Pflicht
deber plicht; huiswerk devoir — Ce à quoi on est obliger par la raison, par la morale, par la loi, par sa condition, par la bienséance, etc.

Verwante vertalingen van deberes