Spaans

Uitgebreide vertaling voor desenredar (Spaans) in het Nederlands

desenredar:

desenredar werkwoord

  1. desenredar (averiguar; investigar; desmenuzar; )
    uitzoeken; ontwarren; uitpluizen; ontraadselen; uitrafelen; uitvezelen; ontrafelen
    • uitzoeken werkwoord (zoek uit, zoekt uit, zocht uit, zochten uit, uitgezocht)
    • ontwarren werkwoord (ontwar, ontwart, ontwarde, ontwarden, ontward)
    • uitpluizen werkwoord (pluis uit, pluist uit, ploos uit, plozen uit, uitgeplozen)
    • ontraadselen werkwoord (ontraadsel, ontraadselt, ontraadselde, ontraadselden, ontraadseld)
    • uitrafelen werkwoord (rafel uit, rafelt uit, rafelde uit, rafelden uit, uitgerafeld)
    • uitvezelen werkwoord (vezel uit, vezelt uit, vezelde uit, vezelden uit, uitgevezeld)
    • ontrafelen werkwoord (ontrafel, ontrafelt, ontrafelde, ontrafelden, ontrafeld)
  2. desenredar (descifrar; resolver; solucionar; )
    oplossen; ontrafelen; ontraadselen; ontwarren; ontknopen
    • oplossen werkwoord (los op, lost op, loste op, losten op, opgelost)
    • ontrafelen werkwoord (ontrafel, ontrafelt, ontrafelde, ontrafelden, ontrafeld)
    • ontraadselen werkwoord (ontraadsel, ontraadselt, ontraadselde, ontraadselden, ontraadseld)
    • ontwarren werkwoord (ontwar, ontwart, ontwarde, ontwarden, ontward)
    • ontknopen werkwoord (ontknoop, ontknoopt, ontknoopte, ontknoopten, ontknoopt)
  3. desenredar (disolver; desmontar; deshilar; )
    uit elkaar halen; uit de war halen; ontrafelen; ontwarren
    • uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)
    • uit de war halen werkwoord
    • ontrafelen werkwoord (ontrafel, ontrafelt, ontrafelde, ontrafelden, ontrafeld)
    • ontwarren werkwoord (ontwar, ontwart, ontwarde, ontwarden, ontward)

Conjugations for desenredar:

presente
  1. desenredo
  2. desenredas
  3. desenreda
  4. desenredamos
  5. desenredáis
  6. desenredan
imperfecto
  1. desenredaba
  2. desenredabas
  3. desenredaba
  4. desenredábamos
  5. desenredabais
  6. desenredaban
indefinido
  1. desenredé
  2. desenredaste
  3. desenredó
  4. desenredamos
  5. desenredasteis
  6. desenredaron
fut. de ind.
  1. desenredaré
  2. desenredarás
  3. desenredará
  4. desenredaremos
  5. desenredaréis
  6. desenredarán
condic.
  1. desenredaría
  2. desenredarías
  3. desenredaría
  4. desenredaríamos
  5. desenredaríais
  6. desenredarían
pres. de subj.
  1. que desenrede
  2. que desenredes
  3. que desenrede
  4. que desenredemos
  5. que desenredéis
  6. que desenreden
imp. de subj.
  1. que desenredara
  2. que desenredaras
  3. que desenredara
  4. que desenredáramos
  5. que desenredarais
  6. que desenredaran
miscelánea
  1. ¡desenreda!
  2. ¡desenredad!
  3. ¡no desenredes!
  4. ¡no desenredéis!
  5. desenredado
  6. desenredando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor desenredar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitzoeken seleccionar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ontknopen descifrar; desembrollar; desenmarañar; desenredar; desleír; disolver; disolverse; resolver; solucionar desabrochar; desatar
ontraadselen averiguar; descifrar; desembrollar; desenmarañar; desenredar; deshacer; deshilachar; deshilar; desleír; desmenuzar; destejer; disolver; disolverse; investigar; resolver; solucionar
ontrafelen averiguar; descifrar; desembrollar; desenmarañar; desenredar; deshacer; deshilachar; deshilar; desleír; desmenuzar; desmontar; destejer; disolver; disolverse; investigar; resolver; solucionar
ontwarren averiguar; descifrar; desembrollar; desenmarañar; desenredar; deshacer; deshilachar; deshilar; desleír; desmenuzar; desmontar; destejer; disolver; disolverse; investigar; resolver; solucionar decodificar; descifrar; sacar en claro; solucionar
oplossen descifrar; desembrollar; desenmarañar; desenredar; desleír; disolver; disolverse; resolver; solucionar decodificar; descifrar; disolver; disolverse; sacar en claro; solucionar
uit de war halen desenmarañar; desenredar; deshilachar; deshilar; desleír; desmontar; disolver
uit elkaar halen desenmarañar; desenredar; deshilachar; deshilar; desleír; desmontar; disolver cambiar la fecha; cortar; demoler; derribar; desarmar; desenganchar; desguazar; deshacer; desmantelar; desmontar; despachar; desplazar; desvincular; dividir; divorciarse; expulsar; extirpar; fisionar; mudarse; partir; separar; separarse; trasladar; trasladarse
uitpluizen averiguar; descifrar; desenredar; deshacer; deshilachar; deshilar; desmenuzar; destejer; investigar; resolver
uitrafelen averiguar; descifrar; desenredar; deshacer; deshilachar; deshilar; desmenuzar; destejer; investigar; resolver deshilachar; deshilacharse
uitvezelen averiguar; descifrar; desenredar; deshacer; deshilachar; deshilar; desmenuzar; destejer; investigar; resolver
uitzoeken averiguar; descifrar; desenredar; deshacer; deshilachar; deshilar; desmenuzar; destejer; investigar; resolver clasificar; ordenar; seleccionar; sortear

Wiktionary: desenredar


Cross Translation:
FromToVia
desenredar ontrafelen; ontwarren unravel — to separate the threads (of)