Spaans

Uitgebreide vertaling voor detestar (Spaans) in het Nederlands

detestar:

detestar werkwoord

  1. detestar (odiar)
    haten
    • haten werkwoord (haat, haatte, haatten, gehaat)
  2. detestar (aborrecer; abominar; tener horror a; odiar)
    verafschuwen; verfoeien
    • verafschuwen werkwoord (verafschuw, verafschuwt, verafschuwde, verafschuwden, verafschuwd)
    • verfoeien werkwoord (verfoei, verfoeit, verfoeide, verfoeiden, verfoeid)

Conjugations for detestar:

presente
  1. detesto
  2. detestas
  3. detesta
  4. detestamos
  5. detestáis
  6. detestan
imperfecto
  1. detestaba
  2. detestabas
  3. detestaba
  4. detestábamos
  5. detestabais
  6. detestaban
indefinido
  1. detesté
  2. detestaste
  3. detestó
  4. detestamos
  5. detestasteis
  6. detestaron
fut. de ind.
  1. detestaré
  2. detestarás
  3. detestará
  4. detestaremos
  5. detestaréis
  6. detestarán
condic.
  1. detestaría
  2. detestarías
  3. detestaría
  4. detestaríamos
  5. detestaríais
  6. detestarían
pres. de subj.
  1. que deteste
  2. que detestes
  3. que deteste
  4. que detestemos
  5. que detestéis
  6. que detesten
imp. de subj.
  1. que detestara
  2. que detestaras
  3. que detestara
  4. que detestáramos
  5. que detestarais
  6. que detestaran
miscelánea
  1. ¡detesta!
  2. ¡detestad!
  3. ¡no detestes!
  4. ¡no detestéis!
  5. detestado
  6. detestando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor detestar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
haten detestar; odiar
verafschuwen abominar; aborrecer; detestar; odiar; tener horror a
verfoeien abominar; aborrecer; detestar; odiar; tener horror a

Synoniemen voor "detestar":


Wiktionary: detestar

detestar
verb
  1. afschuw hebben voor
  2. afschuw hebben van

Cross Translation:
FromToVia
detestar walgen van; verafschuwen abhor — to regard with horror or detestation
detestar verachten; verafschuwen abominate — to feel disgust towards, to hate in the highest degree
detestar verafschuwen detest — to dislike
detestar verafschuwen loathe — hate, detest, revile
detestar verafschuwen verabscheuen — (transitiv) Abscheu gegen jemanden oder etwas empfinden
detestar verafschuwen; verfoeien; een afschuw hebben van; een weerzin hebben tegen abhorreravoir en horreur.
detestar verafschuwen; verfoeien; een afschuw hebben van; een weerzin hebben tegen abominer — Avoir en horreur, détester, haïr.
detestar verafschuwen; verfoeien; een afschuw hebben van; een weerzin hebben tegen; een hekel hebben aan; minachten; versmaden détester — (vieilli) maudire.