Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal disparar

Vertaal disparar van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. disparar:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor disparar (Spaans) in het Nederlands

disparar:

disparar werkwoord

  1. disparar (herir; lanzar; tirar; )
    schieten; vuren; afvuren; schoten lossen; afschieten
    • schieten werkwoord (schiet, schoot, schoten, geschoten)
    • vuren werkwoord (vuur, vuurt, vuurde, vuurden, gevuurd)
    • afvuren werkwoord (vuur af, vuurt af, vuurde af, vuurden af, afgevuurd)
    • schoten lossen werkwoord (los schoten, lost schoten, loste schoten, losten schoten, schoten gelost)
    • afschieten werkwoord (schiet af, schoot af, schoten af, afgeschoten)
  2. disparar
    hard schieten
    • hard schieten werkwoord (schiet hard, schoot hard, schoten hard, hard geschoten)
  3. disparar (llamear; oscilar; arder; hacer fuego)
    laaien
    • laaien werkwoord (laai, laait, laaide, laaiden, gelaaid)

Conjugations for disparar:

presente
  1. disparo
  2. disparas
  3. dispara
  4. disparamos
  5. disparáis
  6. disparan
imperfecto
  1. disparaba
  2. disparabas
  3. disparaba
  4. disparábamos
  5. disparabais
  6. disparaban
indefinido
  1. disparé
  2. disparaste
  3. disparó
  4. disparamos
  5. disparasteis
  6. dispararon
fut. de ind.
  1. dispararé
  2. dispararás
  3. disparará
  4. dispararemos
  5. dispararéis
  6. dispararán
condic.
  1. dispararía
  2. dispararías
  3. dispararía
  4. dispararíamos
  5. dispararíais
  6. dispararían
pres. de subj.
  1. que dispare
  2. que dispares
  3. que dispare
  4. que disparemos
  5. que disparéis
  6. que disparen
imp. de subj.
  1. que disparara
  2. que dispararas
  3. que disparara
  4. que disparáramos
  5. que dispararais
  6. que dispararan
miscelánea
  1. ¡dispara!
  2. ¡disparad!
  3. ¡no dispares!
  4. ¡no disparéis!
  5. disparado
  6. disparando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

disparar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el disparar (disparos; incendios; fuegos)
    schieten; het vuren
    • schieten [znw.] zelfstandig naamwoord
    • vuren [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor disparar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afschieten disparo de tiros
afvuren disparo de tiros
schieten disparar; disparos; fuegos; incendios
schoten lossen disparo de tiros
vuren disparar; disparos; fuegos; incendios
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afschieten cazar; descargar; disparar; hacer fuego; herir; lanzar; tirar asesinar; fusilar; matar; matar a tiros; matar de un tiro
afvuren cazar; descargar; disparar; hacer fuego; herir; lanzar; tirar
hard schieten disparar
laaien arder; disparar; hacer fuego; llamear; oscilar
schieten cazar; descargar; disparar; hacer fuego; herir; lanzar; tirar
schoten lossen cazar; descargar; disparar; hacer fuego; herir; lanzar; tirar
vuren cazar; descargar; disparar; hacer fuego; herir; lanzar; tirar tirar

Synoniemen voor "disparar":


Wiktionary: disparar

disparar
verb
  1. een projectiel afvuren met een wapen
  2. schoten lossen
Cross Translation:
FromToVia
• disparar → afvuren ↔ fire — transitive: to shoot
• disparar → schieten; vuren ↔ fire — intransitive: to shoot
• disparar → neerschieten ↔ gun — shoot someone or something
• disparar → opdrijven ↔ gun — speed something up
• disparar → schieten ↔ shoot — to fire a shot
• disparar → schieten ↔ shoot — to fire multiple shots

Verwante vertalingen van disparar







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0557 seconde
Page rendered in 1.0 seconds