Spaans

Uitgebreide vertaling voor encerrar (Spaans) in het Nederlands

encerrar:

encerrar werkwoord

  1. encerrar (rodear; circundar; envolver)
    omgeven; omringen
    • omgeven werkwoord (omgeef, omgeeft, omgaf, omgaven, omgeven)
    • omringen werkwoord (omring, omringt, omringde, omringden, omringd)
  2. encerrar (abarcar; incluir; contener; )
    omvatten
    • omvatten werkwoord (omvat, omvatte, omvatten, omvat)
  3. encerrar (abarcar; incluir; acompañar; )
    toevoegen; bijvoegen; insluiten; bijsluiten
    • toevoegen werkwoord (voeg toe, voegt toe, voegde toe, voegden toe, toegevoegd)
    • bijvoegen werkwoord (voeg bij, voegt bij, voegde bij, voegden bij, bijgevoegd)
    • insluiten werkwoord (sluit in, sloot in, sloten in, ingesloten)
    • bijsluiten werkwoord
  4. encerrar (encarcelar; asegurar)
    opsluiten; vastzetten
    • opsluiten werkwoord (sluit op, sloot op, sloten op, opgesloten)
    • vastzetten werkwoord (zet vast, zette vast, zetten vast, vastgezet)
  5. encerrar (aprisionar; arrestar; cautivar; )
    gevangennemen; aanhouden; vatten; arresteren; in hechtenis nemen; oppakken; inrekenen
    • gevangennemen werkwoord
    • aanhouden werkwoord (houd aan, houdt aan, hield aan, hielden aan, aangehouden)
    • vatten werkwoord (vat, vatte, vatten, gevat)
    • arresteren werkwoord (arresteer, arresteert, arresteerde, arresteerden, gearresteerd)
    • in hechtenis nemen werkwoord (neem in hechtenis, neemt in hechtenis, nam in hechtenis, namen in hechtenis, in hechtenis genomen)
    • oppakken werkwoord (pak op, pakt op, pakte op, pakten op, opgepakt)
    • inrekenen werkwoord (reken in, rekent in, rekende in, rekenden in, ingerekend)
  6. encerrar (rodear; incluir; ceñir; cercar; acorralar)
    omsingelen; omsluiten; insluiten
    • omsingelen werkwoord (omsingel, omsingelt, omsingelde, omsingelden, omsingeld)
    • omsluiten werkwoord (omsluit, omsloot, omsloten, omsloten)
    • insluiten werkwoord (sluit in, sloot in, sloten in, ingesloten)
  7. encerrar (encubrir; proteger; cubrir; )
    afschermen; afdekken; beschermen; afschutten; beschutten
    • afschermen werkwoord (scherm af, schermt af, schermde af, schermden af, afgeschermd)
    • afdekken werkwoord (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • beschermen werkwoord (bescherm, beschermt, beschermde, beschermden, beschermd)
    • afschutten werkwoord (schut af, schutte af, schutten af, afgeschut)
    • beschutten werkwoord (beschut, beschutte, beschutten, beschut)
  8. encerrar (cercenar; limitar; vallar; )
    beperken; beknotten
    • beperken werkwoord (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
    • beknotten werkwoord (beknot, beknotte, beknotten, beknot)
  9. encerrar (limitar; restringir; incluir; )
    beperken; inkapselen; limiteren; inperken; indammen
    • beperken werkwoord (beperk, beperkt, beperkte, beperkten, beperkt)
    • inkapselen werkwoord (kapsel in, kapselt in, kapselde in, kapselden in, ingekapseld)
    • limiteren werkwoord (limiteer, limiteert, limiteerde, limiteerden, gelimiteerd)
    • inperken werkwoord (perk in, perkt in, perkte in, perkten in, ingeperkt)
    • indammen werkwoord (dam in, damt in, damde in, damden in, ingedamd)
  10. encerrar (dejar bien cerrado; cerrar; cerrar herméticamente)
  11. encerrar (entretejer; vincular; entrelazar)
    ineengrijpen; in elkaar grijpen
  12. encerrar (guardar)
    wegbergen; wegsluiten; opbergen
    • wegbergen werkwoord (berg weg, bergt weg, borg weg, borgen weg, weggeborgen)
    • wegsluiten werkwoord (sluit weg, sloot weg, sloten weg, weggesloten)
    • opbergen werkwoord (berg op, bergt op, borg op, borgen op, opgeborgen)
  13. encerrar
    ineensluiten
    • ineensluiten werkwoord (sluit ineen, sloot ineen, sloten ineen, ineengesloten)

Conjugations for encerrar:

presente
  1. encierro
  2. encierras
  3. encierra
  4. encerramos
  5. encerráis
  6. encierran
imperfecto
  1. encerraba
  2. encerrabas
  3. encerraba
  4. encerrábamos
  5. encerrabais
  6. encerraban
indefinido
  1. encerré
  2. encerraste
  3. encerró
  4. encerramos
  5. encerrasteis
  6. encerraron
fut. de ind.
  1. encerraré
  2. encerrarás
  3. encerrará
  4. encerraremos
  5. encerraréis
  6. encerrarán
condic.
  1. encerraría
  2. encerrarías
  3. encerraría
  4. encerraríamos
  5. encerraríais
  6. encerrarían
pres. de subj.
  1. que encierre
  2. que encierres
  3. que encierre
  4. que encerremos
  5. que encerréis
  6. que encierren
imp. de subj.
  1. que encerrara
  2. que encerraras
  3. que encerrara
  4. que encerráramos
  5. que encerrarais
  6. que encerraran
miscelánea
  1. ¡encierra!
  2. ¡encerrad!
  3. ¡no encierres!
  4. ¡no encerréis!
  5. encerrado
  6. encerrando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor encerrar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden perseverancia; persistencia; tenacidad
afdekken protección
afschermen protección
afschutten tabicar
arresteren detener
beperken dificultar; estorbar; obstaculizar; obstruir
beschermen protección
bijvoegen añadir; incorporar
indammen contrarrestar; ir en contra de
toevoegen añadir; incorporar
vastzetten encarcelar; fijar; inmovilizar
vatten coger; comprender
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanhouden apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; continuar; detener; durar; imponer; imponerse; insistir; instar; perdurar; seguir
afdekken abrigar; camuflar; cercar; cubrir; encerrar; encubrir; guardar; proteger; tapar blindar; cubrir; recoger; recoger la mesa
afschermen abrigar; camuflar; cercar; cubrir; encerrar; encubrir; guardar; proteger; tapar echar el cerrojo
afschutten abrigar; camuflar; cercar; cubrir; encerrar; encubrir; guardar; proteger; tapar cerrar; poner una valla
arresteren apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener
beknotten acorralar; acotar; apear; cercar; cercenar; cerrar; colocar; depositar; derrocar; deslindar; destituir; destronar; encerrar; estafar; limitar; recortar; reducir; vallar limitar; recortar; truncar
beperken acorralar; acotar; aislar; apear; cercar; cercenar; cerrar; colocar; comprimir; contener; depositar; derrocar; deslindar; destituir; destronar; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; estafar; incluir; limitar; neutralizar; recortar; reducir; restringir; vallar atenuar; reducir; reducirse; restringir
beschermen abrigar; camuflar; cercar; cubrir; encerrar; encubrir; guardar; proteger; tapar amparar; conservar; defender; defensar; disimular; esconder; guardar; proteger; proteger con un sistema de seguridad; proveer de una instalación de alarma; salvaguardar
beschutten abrigar; camuflar; cercar; cubrir; encerrar; encubrir; guardar; proteger; tapar defender; defensar; disimular; esconder; guardar; proteger; salvaguardar
bijsluiten abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; añadir; incluir
bijvoegen abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; añadir; incluir
dicht maken cerrar; cerrar herméticamente; dejar bien cerrado; encerrar
gevangennemen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener
in elkaar grijpen encerrar; entrelazar; entretejer; vincular
in hechtenis nemen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar
indammen acorralar; aislar; comprimir; contener; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; neutralizar; restringir cerrar con un dique; construir un dique alrededor de; poner diques a; rodear de un dique
ineengrijpen encerrar; entrelazar; entretejer; vincular
ineensluiten encerrar
inkapselen acorralar; aislar; comprimir; contener; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; neutralizar; restringir encapsular; encintar
inperken acorralar; aislar; comprimir; contener; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; neutralizar; restringir atenuar; limitar; recortar; reducir; reducirse; truncar
inrekenen apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener
insluiten abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; cercar; ceñir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir; rodear insertar
limiteren acorralar; aislar; comprimir; contener; encapsular; encauzar; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; neutralizar; restringir
omgeven circundar; encerrar; envolver; rodear
omringen circundar; encerrar; envolver; rodear
omsingelen acorralar; cercar; ceñir; encerrar; incluir; rodear cercar; rodear
omsluiten acorralar; cercar; ceñir; encerrar; incluir; rodear cercar; rodear
omvatten abarcar; acorralar; ceñir; comprender; comprimir; contener; contornear; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir
opbergen encerrar; guardar archivar; poner aparte; recoger
oppakken apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar aprehender; aprisionar; arrestar; coger preso; coger prisionero; detener; recoger; recoger del suelo
opsluiten asegurar; encarcelar; encerrar detener; encarcelar; meter entre barrotes; meter entre rejas
toevoegen abarcar; abrazar; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir acceder; acompañar; adjuntar; agregar; alzar; ampliar; anexar; apostar; añadir; completar; contar; contar también; incluir; insertar; sumar; suplir el déficit
vastzetten asegurar; encarcelar; encerrar colocar; detener; encarcelar; fijar; imponer en una cuenta de ahorros; inmovilizar; montar; sujetar
vatten apresar; aprisionar; arrestar; cautivar; coger preso; encarcelar; encerrar agarrar; atrapar; captar; coger; engastar; engañar; estafar; prender; timar; trabar
wegbergen encerrar; guardar poner aparte; recoger
wegsluiten encerrar; guardar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
inkapselen encapsular

Synoniemen voor "encerrar":


Wiktionary: encerrar

encerrar
verb
  1. opsluiten in iets
  2. aan alle kanten omsluiten
  3. (overgankelijk) iemand achter slot gevangen zetten
  4. iets zodanig zetten...
  5. iemand opsluiten