Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. encolar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor encolar (Spaans) in het Nederlands

encolar:

encolar werkwoord

  1. encolar (pegar; pegarse)
    vastlijmen; aanlijmen; lijmen
    • vastlijmen werkwoord (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
    • aanlijmen werkwoord (lijm aan, lijmt aan, lijmde aan, lijmden aan, aangelijmd)
    • lijmen werkwoord (lijm, lijmt, lijmde, lijmden, gelijmd)
  2. encolar (pegar; pegarse)
    plakken; aaneenplakken; klitten; vastlijmen
    • plakken werkwoord (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • aaneenplakken werkwoord (plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
    • klitten werkwoord (klit, klitte, klitten, geklit)
    • vastlijmen werkwoord (lijm vast, lijmt vast, lijmde vast, lijmden vast, vastgelijmd)
  3. encolar (pegar; pegarse)
    vastplakken; aan elkaar kleven; plakken; klitten; aaneenplakken
    • vastplakken werkwoord (plak vast, plakt vast, plakte vast, plakten vast, vastgeplakt)
    • aan elkaar kleven werkwoord (kleef aan elkaar, kleeft aan elkaar, kleefde aan elkaar, kleefden aan elkaar, aan elkaar gekleefd)
    • plakken werkwoord (plak, plakt, plakte, plakten, geplakt)
    • klitten werkwoord (klit, klitte, klitten, geklit)
    • aaneenplakken werkwoord (plak aaneen, plakt aaneen, plakte aaneen, plakten aaneen, aaneengeplakt)
  4. encolar (pegar)
    kitten
    • kitten werkwoord (kit, kitte, kitten, gekit)
  5. encolar (pegarse; pegar)
    aankleven
    • aankleven werkwoord (kleef aan, kleeft aan, kleefde aan, kleefden aan, aangekleefd)

Conjugations for encolar:

presente
  1. encolo
  2. encolas
  3. encola
  4. encolamos
  5. encoláis
  6. encolan
imperfecto
  1. encolaba
  2. encolabas
  3. encolaba
  4. encolábamos
  5. encolabais
  6. encolaban
indefinido
  1. encolé
  2. encolaste
  3. encoló
  4. encolamos
  5. encolasteis
  6. encolaron
fut. de ind.
  1. encolaré
  2. encolarás
  3. encolará
  4. encolaremos
  5. encolaréis
  6. encolarán
condic.
  1. encolaría
  2. encolarías
  3. encolaría
  4. encolaríamos
  5. encolaríais
  6. encolarían
pres. de subj.
  1. que encole
  2. que encoles
  3. que encole
  4. que encolemos
  5. que encoléis
  6. que encolen
imp. de subj.
  1. que encolara
  2. que encolaras
  3. que encolara
  4. que encoláramos
  5. que encolarais
  6. que encolaran
miscelánea
  1. ¡encola!
  2. ¡encolad!
  3. ¡no encoles!
  4. ¡no encoléis!
  5. encolado
  6. encolando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor encolar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanlijmen pegadurar
lijmen el pegar; pegadurar; pegarse
plakken el pegar; pegarse
vastlijmen el pegar; pegadurar; pegarse
vastplakken pegarse
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan elkaar kleven encolar; pegar; pegarse pegar; pegarse
aaneenplakken encolar; pegar; pegarse pegar; pegarse
aankleven encolar; pegar; pegarse
aanlijmen encolar; pegar; pegarse
kitten encolar; pegar
klitten encolar; pegar; pegarse pegar; pegarse
lijmen encolar; pegar; pegarse enganchar; pegar; pegarse
plakken encolar; pegar; pegarse fijar; pegar; pegarse
vastlijmen encolar; pegar; pegarse enganchar; fijar; pegar; pegarse
vastplakken encolar; pegar; pegarse enganchar; pegar; pegarse

Wiktionary: encolar

encolar
verb
  1. twee of meer delen aan elkaar bevestigen met behulp van een kleefstof

Cross Translation:
FromToVia
encolar lijmen leimen — (transitiv) mit Leim bestreichen und zusammenfügen, so dass eine feste Verbindung entsteht