Spaans

Uitgebreide vertaling voor ensuciar (Spaans) in het Nederlands

ensuciar:

ensuciar werkwoord

  1. ensuciar (emborronar; embadurnar; manchar; pintarrajear)
    bevuilen; besmeren; bekladden; bevlekken; bemorsen
    • bevuilen werkwoord (bevuil, bevuilt, bevuilde, bevuilden, bevuild)
    • besmeren werkwoord (besmeer, besmeert, besmeerde, besmeerden, besmeerd)
    • bekladden werkwoord (beklad, bekladt, bekladde, bekladden, beklad)
    • bevlekken werkwoord (bevlek, bevlekt, bevlekte, bevlekten, bevlekt)
    • bemorsen werkwoord (bemors, bemorst, bemorste, bemorsten, bemorst)
  2. ensuciar (ensuciarse; chapucear; hacer mal)
    morsen; knoeien; vlekken; kladden
    • morsen werkwoord (mors, morst, morste, morsten, gemorst)
    • knoeien werkwoord (knoei, knoeit, knoeide, knoeiden, geknoeid)
    • vlekken werkwoord (vlek, vlekt, vlekte, vlekten, gevlekt)
    • kladden werkwoord (klad, kladt, kladde, kladden, geklad)
  3. ensuciar (contaminar; manchar; impurificar)
    vervuilen; verontreinigen
    • vervuilen werkwoord (vervuil, vervuilt, vervuilde, vervuilden, vervuild)
    • verontreinigen werkwoord (verontreinig, verontreinigt, verontreinigde, verontreinigden, verontreinigd)
  4. ensuciar (embadurnar; pintorrear; manchar; ensuciarlo todo)
    klodderen; kliederen; kladderen
    • klodderen werkwoord (klodder, kloddert, klodderde, klodderden, geklodderd)
    • kliederen werkwoord (klieder, kliedert, kliederde, kliederden, gekliederd)
    • kladderen werkwoord (kladder, kladdert, kladderde, kladderden, gekladderd)
  5. ensuciar (manchar)
    bedoezelen
    • bedoezelen werkwoord (bedoezel, bedoezelt, bedoezelde, bedoezelden, bedoezeld)
  6. ensuciar (manchar)
    bevuilen; vies maken; vuil maken
    • bevuilen werkwoord (bevuil, bevuilt, bevuilde, bevuilden, bevuild)
    • vies maken werkwoord (maak vies, maakt vies, maakte vies, maakten vies, vies gemaakt)
    • vuil maken werkwoord
  7. ensuciar (manchar)
    vuilmaken; viesmaken
    • vuilmaken werkwoord (maak vuil, maakt vuil, maakte vuil, maakten vuil, vuil gemaakt)
    • viesmaken werkwoord
  8. ensuciar (manchar)
    bezoedelen; bevlekken
    • bezoedelen werkwoord (bezoedel, bezoedelt, bezoedelde, bezoedelden, bezoedeld)
    • bevlekken werkwoord (bevlek, bevlekt, bevlekte, bevlekten, bevlekt)
  9. ensuciar
    besmeuren
    • besmeuren werkwoord (besmeur, besmeurt, besmeurde, besmeurden, besmeurd)

Conjugations for ensuciar:

presente
  1. ensucio
  2. ensucias
  3. ensucia
  4. ensuciamos
  5. ensuciáis
  6. ensucian
imperfecto
  1. ensuciaba
  2. ensuciabas
  3. ensuciaba
  4. ensuciábamos
  5. ensuciabais
  6. ensuciaban
indefinido
  1. ensucié
  2. ensuciaste
  3. ensució
  4. ensuciamos
  5. ensuciasteis
  6. ensuciaron
fut. de ind.
  1. ensuciaré
  2. ensuciarás
  3. ensuciará
  4. ensuciaremos
  5. ensuciaréis
  6. ensuciarán
condic.
  1. ensuciaría
  2. ensuciarías
  3. ensuciaría
  4. ensuciaríamos
  5. ensuciaríais
  6. ensuciarían
pres. de subj.
  1. que ensucie
  2. que ensucies
  3. que ensucie
  4. que ensuciemos
  5. que ensuciéis
  6. que ensucien
imp. de subj.
  1. que ensuciara
  2. que ensuciaras
  3. que ensuciara
  4. que ensuciáramos
  5. que ensuciarais
  6. que ensuciaran
miscelánea
  1. ¡ensucia!
  2. ¡ensuciad!
  3. ¡no ensucies!
  4. ¡no ensuciéis!
  5. ensuciado
  6. ensuciando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor ensuciar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kliederen chapucería
vlekken manchar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bedoezelen ensuciar; manchar
bekladden embadurnar; emborronar; ensuciar; manchar; pintarrajear
bemorsen embadurnar; emborronar; ensuciar; manchar; pintarrajear
besmeren embadurnar; emborronar; ensuciar; manchar; pintarrajear
besmeuren ensuciar
bevlekken embadurnar; emborronar; ensuciar; manchar; pintarrajear manchar; mancillar
bevuilen embadurnar; emborronar; ensuciar; manchar; pintarrajear
bezoedelen ensuciar; manchar causar perjuicio; dañar; deteriorar; lastimar; perjudicar
kladden chapucear; ensuciar; ensuciarse; hacer mal escribir con mala letra; garabatear; pintarrajear; pintorrear
kladderen embadurnar; ensuciar; ensuciarlo todo; manchar; pintorrear
kliederen embadurnar; ensuciar; ensuciarlo todo; manchar; pintorrear
klodderen embadurnar; ensuciar; ensuciarlo todo; manchar; pintorrear
knoeien chapucear; ensuciar; ensuciarse; hacer mal actuar con torpeza; chafallar; chamarilear; chapucear; farfullar; frangollar; hacer chapuzas
morsen chapucear; ensuciar; ensuciarse; hacer mal
verontreinigen contaminar; ensuciar; impurificar; manchar
vervuilen contaminar; ensuciar; impurificar; manchar
vies maken ensuciar; manchar
viesmaken ensuciar; manchar
vlekken chapucear; ensuciar; ensuciarse; hacer mal manchar
vuil maken ensuciar; manchar
vuilmaken ensuciar; manchar

Synoniemen voor "ensuciar":


Wiktionary: ensuciar

ensuciar
verb
  1. insmeren met iets om vies te maken
  2. blootstellen aan vuil

Cross Translation:
FromToVia
ensuciar bevuilen dirty — to make dirty
ensuciar besmeuren foul — to besmirch
ensuciar → [[vuil maken]] smirch — to dirty
ensuciar bevuilen soil — to make dirty