Spaans

Uitgebreide vertaling voor hincharse (Spaans) in het Nederlands

hincharse:

hincharse werkwoord

  1. hincharse (inflarse)
    opzwellen; zwellen
    • opzwellen werkwoord (zwel op, zwelt op, zwol op, zwollen op, opgezwollen)
    • zwellen werkwoord (zwel, zwelt, zwol, zwollen, gezwollen)
  2. hincharse (inflarse)
    opbollen; bollen
    • opbollen werkwoord (bol op, bolt op, bolde op, bolden op, opgebold)
    • bollen werkwoord (bol, bolt, bolde, bolden, gebold)
  3. hincharse (dilatarse)
    uitdijen; uitzwellen
    • uitdijen werkwoord (dij uit, dijt uit, dijde uit, dijden uit, uitgedijd)
    • uitzwellen werkwoord
  4. hincharse (aumentar; extender; ampliar; )
    uitbreiden; expanderen; verruimen; vermeerderen; verwijden; uitbouwen; verbreiden; uitdijen; openen
    • uitbreiden werkwoord (breid uit, breidt uit, breidde uit, breidden uit, uitgebreid)
    • expanderen werkwoord
    • verruimen werkwoord (verruim, verruimt, verruimde, verruimden, verruimd)
    • vermeerderen werkwoord (vermeerder, vermeerdert, vermeerderde, vermeerderden, vermeerd)
    • verwijden werkwoord (verwijd, verwijdt, verwijdde, verwijdden, verwijd)
    • uitbouwen werkwoord (bouw uit, bouwt uit, bouwde uit, bouwden uit, uit gebouwd)
    • verbreiden werkwoord (verbreid, verbreidt, verbreidde, verbreidden, verbreid)
    • uitdijen werkwoord (dij uit, dijt uit, dijde uit, dijden uit, uitgedijd)
    • openen werkwoord (open, opent, opende, openden, geopend)
  5. hincharse (crecer)
    opzwellen; uitdijen; dik worden
    • opzwellen werkwoord (zwel op, zwelt op, zwol op, zwollen op, opgezwollen)
    • uitdijen werkwoord (dij uit, dijt uit, dijde uit, dijden uit, uitgedijd)
    • dik worden werkwoord (word dik, wordt dik, werd dik, werden dik, dik geworden)

Conjugations for hincharse:

presente
  1. me hincho
  2. te hinchas
  3. se hincha
  4. nos hinchamos
  5. os hincháis
  6. se hinchan
imperfecto
  1. me hinchaba
  2. te hinchabas
  3. se hinchaba
  4. nos hinchábamos
  5. os hinchabais
  6. se hinchaban
indefinido
  1. me hinché
  2. te hinchaste
  3. se hinchó
  4. nos hinchamos
  5. os hinchasteis
  6. se hincharon
fut. de ind.
  1. me hincharé
  2. te hincharás
  3. se hinchará
  4. nos hincharemos
  5. os hincharéis
  6. se hincharán
condic.
  1. me hincharía
  2. te hincharías
  3. se hincharía
  4. nos hincharíamos
  5. os hincharíais
  6. se hincharían
pres. de subj.
  1. que me hinche
  2. que te hinches
  3. que se hinche
  4. que nos hinchemos
  5. que os hinchéis
  6. que se hinchen
imp. de subj.
  1. que me hinchara
  2. que te hincharas
  3. que se hinchara
  4. que nos hincháramos
  5. que os hincharais
  6. que se hincharan
miscelánea
  1. ¡hínchate!
  2. ¡hinchaos!
  3. ¡no te hinches!
  4. ¡no os hinchéis!
  5. hinchado
  6. hinchándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

hincharse [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el hincharse
    het wassen; zwellen
    • wassen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • zwellen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor hincharse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bollen bolas; esferas; globos
uitdijen dilatación; hinchazón
wassen hincharse limpieza
zwellen hincharse
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bollen hincharse; inflarse
dik worden crecer; hincharse
expanderen agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse
opbollen hincharse; inflarse
openen agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse abordar; abrir; abrirse; abrirse paso; aumentar; comenzar; desatornillar; descubrir; desencerrar; desenroscar; destapar; destornillar; empezar; hacer accesible; hacer público; inaugurar; iniciar; lanzar; trabar conversación
opzwellen crecer; hincharse; inflarse
uitbouwen agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse construir; construir pegado a
uitbreiden agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse agrandar; expandir; extender; hacer ampliaciones; incrementar; reemplazar; suplir
uitdijen agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse
uitzwellen dilatarse; hincharse
verbreiden agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse darse a conocer por todas partes; esparcir; pregonar; sembrar a voleo
vermeerderen agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse agrandar; aumentar; crecer; engrandecer; extender; hacer ampliaciones; incrementar; reemplazar; subir; suplir; surgir
verruimen agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse
verwijden agrandar; ampliar; aumentar; añadir a; construir; crecer; dilatarse; extender; hacer ampliaciones; hincharse ensanchar
wassen florecer; lavar; medrar
zwellen hincharse; inflarse
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wassen de cera

Synoniemen voor "hincharse":


Wiktionary: hincharse

hincharse
verb
  1. in volume toenemen

Cross Translation:
FromToVia
hincharse zwellen; opzwellen; aanzwellen swell — intransitive: to become bigger, especially due to being engorged
hincharse opzwellen gonfleraugmenter quelque chose de volume en la remplissant de gaz ou d’un fluide ; faire saillir.