Spaans

Uitgebreide vertaling voor igualar (Spaans) in het Nederlands

igualar:

igualar werkwoord

  1. igualar
    evenaren
    • evenaren werkwoord (evenaar, evenaart, evenaarde, evenaarden, geëvenaard)
  2. igualar
    gelijkkomen
    • gelijkkomen werkwoord (kom gelijk, komt gelijk, kwam gelijk, kwamen gelijk, gelijkgekomen)
  3. igualar (alisar; planchar; pulir; )
    egaliseren; gelijkmaken; effenen; gladmaken
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
  4. igualar (embotar; atontarse; embotarse; )
    vervlakken; afstompen
    • vervlakken werkwoord (vervlak, vervlakt, vervlakte, vervlakten, vervlakt)
    • afstompen werkwoord (stomp af, stompt af, stompte af, stompten af, afgestompt)
  5. igualar (estandarizar; normalizar)
    gelijk trekken
    • gelijk trekken werkwoord (trek gelijk, trekt gelijk, trok gelijk, trokken gelijk, gelijk getrokken)
  6. igualar (brillar; chispear; hacer brillar; aplanar; abrillantar)
    fonkelen; glimmen; glinsteren
    • fonkelen werkwoord (fonkel, fonkelt, fonkelde, fonkelden, gefonkeld)
    • glimmen werkwoord (glim, glimt, glimde, glimden, geglimd)
    • glinsteren werkwoord (glinster, glinstert, glinsterde, glinsterden, geglinsterd)
  7. igualar (nivelar)
    gelijkmaken; nivelleren; vlak maken
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • nivelleren werkwoord (nivelleer, nivelleert, nivelleerde, nivelleerden, genivelleerd)
    • vlak maken werkwoord
  8. igualar (perfeccionar; refinar; abrillantar)
    perfectioneren; bijschaven
    • perfectioneren werkwoord (perfectioneer, perfectioneert, perfectioneerde, perfectioneerden, geperfectioneerd)
    • bijschaven werkwoord (schaaf bij, schaaft bij, schaafde bij, schaafden bij, bijgeschaven)

Conjugations for igualar:

presente
  1. igualo
  2. igualas
  3. iguala
  4. igualamos
  5. igualáis
  6. igualan
imperfecto
  1. igualaba
  2. igualabas
  3. igualaba
  4. igualábamos
  5. igualabais
  6. igualaban
indefinido
  1. igualé
  2. igualaste
  3. igualó
  4. igualamos
  5. igualasteis
  6. igualaron
fut. de ind.
  1. igualaré
  2. igualarás
  3. igualará
  4. igualaremos
  5. igualaréis
  6. igualarán
condic.
  1. igualaría
  2. igualarías
  3. igualaría
  4. igualaríamos
  5. igualaríais
  6. igualarían
pres. de subj.
  1. que iguale
  2. que iguales
  3. que iguale
  4. que igualemos
  5. que igualéis
  6. que igualen
imp. de subj.
  1. que igualara
  2. que igualaras
  3. que igualara
  4. que igualáramos
  5. que igualarais
  6. que igualaran
miscelánea
  1. ¡iguala!
  2. ¡igualad!
  3. ¡no iguales!
  4. ¡no igualéis!
  5. igualado
  6. igualando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor igualar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fonkelen brillo; centelleo; chispeo; esplendor; fulgor
gelijkmaken asimilación; igualación; nivelación
glimmen brillo
nivelleren asimilación; igualación; nivelación
vlak maken allanar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstompen atontarse; embotar; embotarse; embrutecerse; entorpecer; entorpecerse; igualar; nivelar
bijschaven abrillantar; igualar; perfeccionar; refinar
effenen alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar allanar; aplanar; aplastar; saldar
egaliseren alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar saldar
evenaren igualar
fonkelen abrillantar; aplanar; brillar; chispear; hacer brillar; igualar amanecer; brillar; centellear; chispear; clarear; dar luz; destellar; fulgurar; hacer brillar; iluminarse; relampaguear; relucir; resplandecer
gelijk trekken estandarizar; igualar; normalizar
gelijkkomen igualar
gelijkmaken alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar
gladmaken alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar abrillantar; adornar; alisar; bruñir; dar brillo; dar lustre; encerar; equipar; escariar; fregar; frotar; limpiar; lustrar; pulir; restregar; sacar brillo a
glimmen abrillantar; aplanar; brillar; chispear; hacer brillar; igualar
glinsteren abrillantar; aplanar; brillar; chispear; hacer brillar; igualar brillar; centellear; chispear; destellar; fulgurar; relucir; resplandecer
nivelleren igualar; nivelar
perfectioneren abrillantar; igualar; perfeccionar; refinar complementar; completar; terminar
vervlakken atontarse; embotar; embotarse; embrutecerse; entorpecer; entorpecerse; igualar; nivelar
vlak maken igualar; nivelar

Synoniemen voor "igualar":


Wiktionary: igualar

igualar
verb
  1. in model brengen door het overtollige af te knippen
  2. egaliseren, vlak maken

Cross Translation:
FromToVia
igualar gelijk zijn aan equal — be equal to
igualar overeenstemmen match — to agree; to equal

Verwante vertalingen van igualar