Implantar in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

implantar:
- implanteren; inplanten; initiëren; op gang brengen; planten; in de grond zetten; poten

Spaans

Uitgebreide vertaling voor implantar (Spaans) in het Nederlands

implantar
implanteren; inplanten
- implanteren werkwoord (implanteer, implanteert, implanteerde, implanteerden, geïmplanteerd)
- inplanten werkwoord (plant in, plantte in, plantten in, ingeplant)
implantar (iniciar; establecer; acondicionar; fundar; instalar; poner en marcha; incoar; poner en movimiento; crear; formar; enfocar; introducir; encaminarse)
initiëren; op gang brengen
- initiëren werkwoord
- op gang brengen werkwoord
implantar (plantar; injertar)
planten; in de grond zetten; poten
- planten werkwoord (plant, plantte, plantten, geplant)
- in de grond zetten werkwoord
- poten werkwoord (poot, pootte, pootten, gepoot)

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
planten		cultivo; plantación; vegetación
poten		cultivo; plantación; vegetación
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
implanteren	implantar
in de grond zetten	implantar; injertar; plantar
initiëren	acondicionar; crear; encaminarse; enfocar; establecer; formar; fundar; implantar; incoar; iniciar; instalar; introducir; poner en marcha; poner en movimiento
inplanten	implantar
op gang brengen	acondicionar; crear; encaminarse; enfocar; establecer; formar; fundar; implantar; incoar; iniciar; instalar; introducir; poner en marcha; poner en movimiento
planten	implantar; injertar; plantar	criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
poten	implantar; injertar; plantar	cultivar patatas; plantar