Spaans

Uitgebreide vertaling voor inspeccionar (Spaans) in het Nederlands

inspeccionar:

inspeccionar werkwoord

  1. inspeccionar (mirar; observar)
    kijken; toeschouwen; schouwen
    • kijken werkwoord (kijk, kijkt, keek, keken, gekeken)
    • toeschouwen werkwoord (schouw toe, schouwt toe, schouwde toe, schouwden toe, toegeschouwd)
    • schouwen werkwoord (schouw, schouwt, schouwde, schouwden, geschouwd)
  2. inspeccionar (ensayar; probar; comprobar; )
    onderzoeken; testen; beproeven; keuren
    • onderzoeken werkwoord (onderzoek, onderzoekt, onderzocht, onderzochten, onderzocht)
    • testen werkwoord (test, testte, testten, getest)
    • beproeven werkwoord (beproef, beproeft, beproefde, beproefden, beproefd)
    • keuren werkwoord (keur, keurt, keurde, keurden, gekeurd)
  3. inspeccionar (cachear; registrar)
    visiteren; fouilleren
    • visiteren werkwoord (visiteer, visiteert, visiteerde, visiteerden, gevisiteerd)
    • fouilleren werkwoord (fouilleer, fouilleert, fouilleerde, fouilleerden, gefouilleerd)
  4. inspeccionar (examinar; visitar; pasar revista a; )
    bekijken; inspecteren; bezichtigen
    • bekijken werkwoord (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • inspecteren werkwoord (inspecteer, inspecteert, inspecteerde, inspecteerden, geïnspecteerd)
    • bezichtigen werkwoord (bezichtig, bezichtigt, bezichtigde, bezichtigden, bezichtigd)
  5. inspeccionar (examinar)
    monsteren; monsters nemen; keuren
    • monsteren werkwoord (monster, monstert, monsterde, monsterden, gemonsterd)
    • monsters nemen werkwoord
    • keuren werkwoord (keur, keurt, keurde, keurden, gekeurd)
  6. inspeccionar (echar una mirada; mirar; echar un vistazo; )
    blikken werpen; blikken
  7. inspeccionar (examinar; revisar; tomar; )
    controleren; inspecteren; examineren; schouwen; keuren
    • controleren werkwoord (controleer, controleert, controleerde, controleerden, gecontroleerd)
    • inspecteren werkwoord (inspecteer, inspecteert, inspecteerde, inspecteerden, geïnspecteerd)
    • examineren werkwoord (examineer, examineert, examineerde, examineerden, geëxamineerd)
    • schouwen werkwoord (schouw, schouwt, schouwde, schouwden, geschouwd)
    • keuren werkwoord (keur, keurt, keurde, keurden, gekeurd)
  8. inspeccionar (observar; ver; notar; )
    gadeslaan; bekijken; toeschouwen; aankijken
    • gadeslaan werkwoord (sla gade, slaat gade, sloeg gade, sloegen gade, gade geslagen)
    • bekijken werkwoord (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • toeschouwen werkwoord (schouw toe, schouwt toe, schouwde toe, schouwden toe, toegeschouwd)
    • aankijken werkwoord (kijk aan, kijkt aan, keek aan, keken aan, aangekeken)
  9. inspeccionar (abarcar con la vista)
    overzien; inspecteren
    • overzien werkwoord (overzie, overziet, overzag, overzagen, overzien)
    • inspecteren werkwoord (inspecteer, inspecteert, inspecteerde, inspecteerden, geïnspecteerd)

Conjugations for inspeccionar:

presente
  1. inspecciono
  2. inspeccionas
  3. inspecciona
  4. inspeccionamos
  5. inspeccionáis
  6. inspeccionan
imperfecto
  1. inspeccionaba
  2. inspeccionabas
  3. inspeccionaba
  4. inspeccionábamos
  5. inspeccionabais
  6. inspeccionaban
indefinido
  1. inspeccioné
  2. inspeccionaste
  3. inspeccionó
  4. inspeccionamos
  5. inspeccionasteis
  6. inspeccionaron
fut. de ind.
  1. inspeccionaré
  2. inspeccionarás
  3. inspeccionará
  4. inspeccionaremos
  5. inspeccionaréis
  6. inspeccionarán
condic.
  1. inspeccionaría
  2. inspeccionarías
  3. inspeccionaría
  4. inspeccionaríamos
  5. inspeccionaríais
  6. inspeccionarían
pres. de subj.
  1. que inspeccione
  2. que inspecciones
  3. que inspeccione
  4. que inspeccionemos
  5. que inspeccionéis
  6. que inspeccionen
imp. de subj.
  1. que inspeccionara
  2. que inspeccionaras
  3. que inspeccionara
  4. que inspeccionáramos
  5. que inspeccionarais
  6. que inspeccionaran
miscelánea
  1. ¡inspecciona!
  2. ¡inspeccionad!
  3. ¡no inspecciones!
  4. ¡no inspeccionéis!
  5. inspeccionado
  6. inspeccionando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor inspeccionar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankijken contemplar; mirar; mirar a la cara; ver
bezichtigen inspección; visita
blikken cajas; latas; miradas
controleren auditoría; controlar; sondeo
fouilleren registro
keuren reconocimiento
kijken mirar
monsteren alquilatar; enrolarse; probar
overzien control; vigilancia
schouwen chimeneas; tubos de la chimenea
testen exámenes; pruebas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankijken distinguir; estudiar; examinar; hojear; inspeccionar; lorear; mirar; notar; observar; percibir; ver dar un vistazo a; mirar a; observar; percibir
bekijken controlar; distinguir; estudiar; examinar; hojear; inspeccionar; ir a ver; lorear; mirar; notar; observar; pasar revista a; percibir; repasar; ver; verificar; visitar abarcar con la vista; atisbar; caerse muerto; contemplar; dar un vistazo a; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; estar presente; experimentar; hojear; ir a la porra; ir a mierda; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vigilar; visitar; vislumbrar
beproeven aquilatar; buscar; catar; comprobar; controlar; corregir; ensayar; examinar; inspeccionar; mirar; pasar revista a; probar; repasar; someter a prueba; verificar examinar; intentar; poner a prueba; probar; rogar; solicitar; someter a prueba; tentar; testar
bezichtigen controlar; examinar; inspeccionar; ir a ver; pasar revista a; repasar; verificar; visitar visitar
blikken contemplar; echar un vistazo; echar una mirada; estudiar; examinar; hojear; inspeccionar; mirar
blikken werpen contemplar; echar un vistazo; echar una mirada; estudiar; examinar; hojear; inspeccionar; mirar
controleren contestar; examinar; grabar; inspeccionar; pasar revista a; prosperar; reconocer; revisar; rodar; tomar analizar; auditar; auditoría; averiguar; calcular; cheqear; comprobar; controlar; revisar; verificar
examineren contestar; examinar; grabar; inspeccionar; pasar revista a; prosperar; reconocer; revisar; rodar; tomar chequear; comprobar; examinar; hacer una prueba escrita; investigar; someter a prueba
fouilleren cachear; inspeccionar; registrar
gadeslaan distinguir; estudiar; examinar; hojear; inspeccionar; lorear; mirar; notar; observar; percibir; ver contemplar; dar un vistazo a; distinguir; estar presente; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; ver; vigilar
inspecteren abarcar con la vista; contestar; controlar; examinar; grabar; inspeccionar; ir a ver; pasar revista a; prosperar; reconocer; repasar; revisar; rodar; tomar; verificar; visitar
keuren aquilatar; buscar; catar; comprobar; contestar; controlar; corregir; ensayar; examinar; grabar; inspeccionar; mirar; pasar revista a; probar; prosperar; reconocer; repasar; revisar; rodar; someter a prueba; tomar; verificar probar
kijken inspeccionar; mirar; observar abarcar con la vista; atisbar; contemplar; dar un vistazo a; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vigilar; vislumbrar
monsteren examinar; inspeccionar
monsters nemen examinar; inspeccionar
onderzoeken aquilatar; buscar; catar; comprobar; controlar; corregir; ensayar; examinar; inspeccionar; mirar; pasar revista a; probar; repasar; someter a prueba; verificar averiguar; comprobar; controlar; examinar; explorar; explorar a fondo; investigar; rastrear; reconocer
overzien abarcar con la vista; inspeccionar
schouwen contestar; examinar; grabar; inspeccionar; mirar; observar; pasar revista a; prosperar; reconocer; revisar; rodar; tomar
testen aquilatar; buscar; catar; comprobar; controlar; corregir; ensayar; examinar; inspeccionar; mirar; pasar revista a; probar; repasar; someter a prueba; verificar chequear; comprobar; examinar; hacer una prueba escrita; investigar; probar; someter a prueba; testar
toeschouwen distinguir; estudiar; examinar; hojear; inspeccionar; lorear; mirar; notar; observar; percibir; ver
visiteren cachear; inspeccionar; registrar

Synoniemen voor "inspeccionar":


Wiktionary: inspeccionar

inspeccionar
verb
  1. controleren, nakijken
  2. inspecteren, toezicht houden, onderzoeken, nazien
  3. grondig onderzoeken of zich iets ergens bevindt
  4. opnieuw naar iets kijken om veranderingen aan te brengen
  5. grondig en nauwkeurig bekijken
  6. corrigeren van een geschreven tekst of huiswerk
  7. (overgankelijk) de oorzaak of reden van iets bestuderen
  8. ter plaatse of aan den lijve onderzoeken op smokkelwaar b.v. fouilleren

Cross Translation:
FromToVia
inspeccionar checken; inspecteren; controleren check — to inspect, examine
inspeccionar onderzoeken; rapporteren survey — to inspect; to examine
inspeccionar inspecteren; inspectie houden; schouwen; visiteren inspecterexaminer avec attention.