Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. interrogar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor interrogar (Spaans) in het Nederlands

interrogar:

interrogar werkwoord

  1. interrogar (oír; enterarse; saber; )
    ondervragen; uitvragen; verhoren; overhoren; uithoren
    • ondervragen werkwoord (ondervraag, ondervraagt, ondervroeg, ondervroegen, ondervraagd)
    • uitvragen werkwoord (vraag uit, vraagt uit, vraagde uit, vraagden uit, uitgevraagd)
    • verhoren werkwoord (verhoor, verhoort, verhoorde, verhoorden, verhoord)
    • overhoren werkwoord (overhoor, overhoort, overhoorde, overhoorden, overhoord)
    • uithoren werkwoord (hoor uit, hoort uit, hoorde uit, hoorden uit, uitgehoord)
  2. interrogar (seguir preguntando)
    doorvragen; uitvragen; doorzagen
    • doorvragen werkwoord
    • uitvragen werkwoord (vraag uit, vraagt uit, vraagde uit, vraagden uit, uitgevraagd)
    • doorzagen werkwoord (doorzaag, doorzaagt, doorzaagde, doorzaagden, doorzaagd)
  3. interrogar (interpelar)
    interpelleren
    • interpelleren werkwoord (interpelleer, interpelleert, interpelleerde, interpelleerden, geïnterpelleerd)

Conjugations for interrogar:

presente
  1. interrogo
  2. interrogas
  3. interroga
  4. interrogamos
  5. interrogáis
  6. interrogan
imperfecto
  1. interrogaba
  2. interrogabas
  3. interrogaba
  4. interrogábamos
  5. interrogabais
  6. interrogaban
indefinido
  1. interrogué
  2. interrogaste
  3. interrogó
  4. interrogamos
  5. interrogasteis
  6. interrogaron
fut. de ind.
  1. interrogaré
  2. interrogarás
  3. interrogará
  4. interrogaremos
  5. interrogaréis
  6. interrogarán
condic.
  1. interrogaría
  2. interrogarías
  3. interrogaría
  4. interrogaríamos
  5. interrogaríais
  6. interrogarían
pres. de subj.
  1. que interrogue
  2. que interrogues
  3. que interrogue
  4. que interroguemos
  5. que interroguéis
  6. que interroguen
imp. de subj.
  1. que interrogara
  2. que interrogaras
  3. que interrogara
  4. que interrogáramos
  5. que interrogarais
  6. que interrogaran
miscelánea
  1. ¡interroga!
  2. ¡interrogad!
  3. ¡no interrogues!
  4. ¡no interroguéis!
  5. interrogado
  6. interrogando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor interrogar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
doorvragen interrogar; seguir preguntando
doorzagen interrogar; seguir preguntando
interpelleren interpelar; interrogar
ondervragen acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a
overhoren acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a chequear; comprobar; examinar; hacer una prueba escrita; investigar; someter a prueba
uithoren acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a achicar
uitvragen acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; seguir preguntando; ser de; tomar declaración a
verhoren acceder; acceder a; aprender; atender; atender a; comprender; cumplir con; dar; deber de ser; encuestar; entender; enterarse; escuchar; examinar; interrogar; oír; reconocer; saber; ser de; tomar declaración a

Synoniemen voor "interrogar":

  • inquirir

Wiktionary: interrogar

interrogar
verb
  1. iemand aan een intensieve reeks vragen onderwerpen

Cross Translation:
FromToVia
interrogar ondervragen; verhoren; interrogeren interrogate — to question or quiz
interrogar ondervragen question — ask questions of
interrogar ondervragen vernehmen — einen Beschuldigten oder einen Zeugen förmlich ausfragen
interrogar verhoren; ondervragen; interrogeren questionner — interroger quelqu’un, lui poser des questions