Marido in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

marido:
- echtgenoot; partner; eega; levensgezel; levenspartner; man; gade; manspersoon; vent; kerel
Wiktionary:
- marido → man
- marido → echtgenoot, man, gemaal

Spaans

Uitgebreide vertaling voor marido (Spaans) in het Nederlands

el marido (esposo)
de echtgenoot; de partner; de eega; de levensgezel; de levenspartner; de man
- echtgenoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- partner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- eega [de ~] zelfstandig naamwoord
- levensgezel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- levenspartner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- man [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
el marido
de man; de echtgenoot; de gade; de eega
- man [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- echtgenoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- gade [de ~] zelfstandig naamwoord
- eega [de ~] zelfstandig naamwoord
el marido (hombre; tío; ser humano)
de man; de manspersoon; de vent; de kerel
- man [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- manspersoon [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- vent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- kerel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
el marido (compañero; compañero en la vida; compañera en la vida; esposa; esposo; compañera; consorte; conviviente)
de levenspartner; de partner; de levensgezel
- levenspartner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- partner [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- levensgezel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
echtgenoot	esposo; marido
eega	esposo; marido
gade	marido	ama; ama de casa; compañera; compañera en la vida; consorte; conviviente; cónyuge; dueña de casa; esposa; madre de familia; mujer; mujeruca; señora
kerel	hombre; marido; ser humano; tío	amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío
levensgezel	compañera; compañera en la vida; compañero; compañero en la vida; consorte; conviviente; esposa; esposo; marido
levenspartner	compañera; compañera en la vida; compañero; compañero en la vida; consorte; conviviente; esposa; esposo; marido
man	esposo; hombre; marido; ser humano; tío	amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; tipo; tío
manspersoon	hombre; marido; ser humano; tío
partner	compañera; compañera en la vida; compañero; compañero en la vida; consorte; conviviente; esposa; esposo; marido	aliado; amante; amiga; amigo; amiguito; camarada; colega; compadre; compañera; compañero; compañero de combate; relación comercial; relación de negocios
vent	hombre; marido; ser humano; tío	amo; caballero; chaval; chico; compañero; fulano; hombre; hombrecillo; hombrecito; joven; macho; señor; soberano; tipo; tío
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
partner		partner

marido

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• marido	→ echtgenoot; man	↔ husband — male partner in marriage
• marido	→ echtgenoot	↔ Mann — Verkürzung von Ehemann
• marido	→ echtgenoot; man; gemaal	↔ mari — époux, celui qui unir à une autre personne par le lien conjugal.
• marido	→ echtgenoot; man; gemaal	↔ époux — conjoint ; mari.