Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal naufragar

Vertaal naufragar van Spaans naar Nederlands

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

naufragar:
- wegzakken; zakken in
- schipbreuk lijden; aandrijven; stranden; aanspoelen
Wiktionary:
- naufragar → schipbreken, schipbreuk lijden, stranden

Spaans

Uitgebreide vertaling voor naufragar (Spaans) in het Nederlands

naufragar:

naufragar werkwoord

naufragar (abombarse; hundirse; combarse; irse a pique; decolgarse; bajar los precios)
wegzakken; zakken in
- wegzakken werkwoord (zak weg, zakt weg, zakte weg, zakten weg, weggezakt)
- zakken in werkwoord

Conjugations for naufragar:

presente

naufrago
naufragas
naufraga
naufragamos
naufragáis
naufragan

imperfecto

naufragaba
naufragabas
naufragaba
naufragábamos
naufragabais
naufragaban

indefinido

naufragué
naufragaste
naufragó
naufragamos
naufragasteis
naufragaron

fut. de ind.

naufragaré
naufragarás
naufragará
naufragaremos
naufragaréis
naufragarán

condic.

naufragaría
naufragarías
naufragaría
naufragaríamos
naufragaríais
naufragarían

pres. de subj.

que naufrague
que naufragues
que naufrague
que naufraguemos
que naufraguéis
que naufraguen

imp. de subj.

que naufragara
que naufragaras
que naufragara
que naufragáramos
que naufragarais
que naufragaran

miscelánea

¡naufraga!
¡naufragad!
¡no naufragues!
¡no naufraguéis!
naufragado
naufragando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

naufragar [el ~] zelfstandig naamwoord

el naufragar
schipbreuk lijden
- schipbreuk lijden [znw.] zelfstandig naamwoord
el naufragar (ser arrojado a la playa; fracasar)
aandrijven; het stranden; aanspoelen
- aandrijven [znw.] zelfstandig naamwoord
- stranden [het ~] zelfstandig naamwoord
- aanspoelen [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor naufragar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aandrijven	fracasar; naufragar; ser arrojado a la playa	impulsar; propulsar
aanspoelen	fracasar; naufragar; ser arrojado a la playa
schipbreuk lijden	naufragar
stranden	fracasar; naufragar; ser arrojado a la playa
wegzakken		amodorrarse; hundirse
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
aandrijven		alentar; animar; apuntalar; arrancar; arrojar sobre la playa; estimular; impulsar; incentivar; incitar; motivar; ser arrojado sobre la playa
aanspoelen		arrojar sobre la playa; ser arrojado sobre la playa
stranden		cometer un error; embarrancar; encallar; engañarse; equivocarse; errar; errarse; estar en un error; fallar; faltar; fracasar; ir mal; irse al agua; irse al carajo; irse al traste; meter la pata; perderse; salir fallido; salir mal
wegzakken	abombarse; bajar los precios; combarse; decolgarse; hundirse; irse a pique; naufragar	adormecerse; dar cabezadas
zakken in	abombarse; bajar los precios; combarse; decolgarse; hundirse; irse a pique; naufragar

Synoniemen voor "naufragar":

fracasar; malograrse; frustrarse; estrellarse; malbaratarse
zozobrar; irse a pique; volcar; encallar; hundirse; derribar; tumbar

Wiktionary: naufragar

Cross Translation:

From	To	Via
• naufragar	→ schipbreken; schipbreuk lijden	↔ shipwreck — to wreck a vessel
• naufragar	→ stranden	↔ stranden — (intransitiv) übertragen: mit einem Vorhaben scheitern