Spaans

Uitgebreide vertaling voor negociar (Spaans) in het Nederlands

negociar:

negociar werkwoord

  1. negociar (regatear)
    onderhandelen; afdingen; marchanderen; pingelen; sjacheren; afpingelen
    • onderhandelen werkwoord (onderhandel, onderhandelt, onderhandelde, onderhandelden, onderhandeld)
    • afdingen werkwoord (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)
    • marchanderen werkwoord (marchandeer, marchandeert, marchandeerde, marchandeerden, gemarchandeerd)
    • pingelen werkwoord (pingel, pingelt, pingelde, pingelden, gepingeld)
    • sjacheren werkwoord (sjacher, sjachert, sjacherde, sjacherden, gesjacherd)
    • afpingelen werkwoord (pingel af, pingelt af, pingelde af, pingelden af, afgepingeld)
  2. negociar (mediar; intervenir)
    bemiddelen; tussenkomen
    • bemiddelen werkwoord (bemiddel, bemiddelt, bemiddelde, bemiddelden, bemiddeld)
    • tussenkomen werkwoord (kom tussen, komt tussen, kwam tussen, kwamen tussen, tussengekomen)
  3. negociar (tratar en)
    handelen; ageren
    • handelen werkwoord (handel, handelt, handelde, handelden, gehandeld)
    • ageren werkwoord (ageer, ageert, ageerde, ageerden, geageerd)
  4. negociar (comerciar; traficar en)
    handelen; handel drijven
  5. negociar (descontar)
    verdisconteren; incalculeren
    • verdisconteren werkwoord (verdisconteer, verdisconteert, verdisconteerde, verdisconteerden, verdisconteerd)
    • incalculeren werkwoord (calculeer in, calculeert in, calculeerde in, calculeerden in, ingecalculeerd)

Conjugations for negociar:

presente
  1. negocio
  2. negocias
  3. negocia
  4. negociamos
  5. negociáis
  6. negocian
imperfecto
  1. negociaba
  2. negociabas
  3. negociaba
  4. negociábamos
  5. negociabais
  6. negociaban
indefinido
  1. negocié
  2. negociaste
  3. negoció
  4. negociamos
  5. negociasteis
  6. negociaron
fut. de ind.
  1. negociaré
  2. negociarás
  3. negociará
  4. negociaremos
  5. negociaréis
  6. negociarán
condic.
  1. negociaría
  2. negociarías
  3. negociaría
  4. negociaríamos
  5. negociaríais
  6. negociarían
pres. de subj.
  1. que negocie
  2. que negocies
  3. que negocie
  4. que negociemos
  5. que negociéis
  6. que negocien
imp. de subj.
  1. que negociara
  2. que negociaras
  3. que negociara
  4. que negociáramos
  5. que negociarais
  6. que negociaran
miscelánea
  1. ¡negocia!
  2. ¡negociad!
  3. ¡no negocies!
  4. ¡no negociéis!
  5. negociado
  6. negociando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

negociar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el negociar (hacer negocios)
    het handelsverkeer; de koophandel; de handel; de nering; handeldrijven; het ruilverkeer

Vertaal Matrix voor negociar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen cambalaches; trapicho
ageren acción; procedimiento
handel hacer negocios; negociar acorde; agarradero; agarro; artificio; artimaña; artículo de comercio; botón; comercio; empuñadora; empuñadura; género; manija; manivela; mercadería; mercado; mercancía; mercancías; negocio; negocios; oreja; palanca; taburete; tienda; tirador
handeldrijven hacer negocios; negociar
handelen acción; procedimiento
handelsverkeer hacer negocios; negociar artículo de comercio; comercio; género; intercambio comercial; mercadería; mercancía; negocio
koophandel hacer negocios; negociar artículo de comercio; comercio; género; mercadería; mercancía; negocio; negocios
nering hacer negocios; negociar comercio; mercancía; mercancías; negocio; negocios; tienda
ruilverkeer hacer negocios; negociar canje; comercio de trueque; comercio en especie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen negociar; regatear regatear
afpingelen negociar; regatear
ageren negociar; tratar en
bemiddelen intervenir; mediar; negociar intervenir; intervenir en
handel drijven comerciar; negociar; traficar en
handelen comerciar; negociar; traficar en; tratar en actuar; efectuar; hacer; hacer realizar; proceder; realizar; trabajar
incalculeren descontar; negociar tomar en cuenta
marchanderen negociar; regatear
onderhandelen negociar; regatear
pingelen negociar; regatear
sjacheren negociar; regatear
tussenkomen intervenir; mediar; negociar intervenir; intervenir en
verdisconteren descontar; negociar

Synoniemen voor "negociar":


Wiktionary: negociar


Cross Translation:
FromToVia
negociar onderhandelen treat — to negotiate

Verwante vertalingen van negociar