Spaans

Uitgebreide vertaling voor ocasionar (Spaans) in het Nederlands

ocasionar:

ocasionar werkwoord

  1. ocasionar (producir; causar; provocar)
    veroorzaken; aandoen; aanstichten; aanrichten
    • veroorzaken werkwoord (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • aanstichten werkwoord (sticht aan, stichtte aan, stichtten aan, aangesticht)
    • aanrichten werkwoord (richt aan, richtte aan, richtten aan, aangericht)
  2. ocasionar (causar; provocar; armar; componer; confeccionar)
    veroorzaken; aandoen; berokkenen
    • veroorzaken werkwoord (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • berokkenen werkwoord (berokken, berokkent, berokkende, berokkenden, berokkend)
  3. ocasionar (causar; originar; producir; motivar)
    teweegbrengen; losmaken
    • teweegbrengen werkwoord (breng teweeg, brengt teweeg, bracht teweeg, brachten teweeg, teweeggebracht)
    • losmaken werkwoord (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)

Conjugations for ocasionar:

presente
  1. ocasiono
  2. ocasionas
  3. ocasiona
  4. ocasionamos
  5. ocasionáis
  6. ocasionan
imperfecto
  1. ocasionaba
  2. ocasionabas
  3. ocasionaba
  4. ocasionábamos
  5. ocasionabais
  6. ocasionaban
indefinido
  1. ocasioné
  2. ocasionaste
  3. ocasionó
  4. ocasionamos
  5. ocasionasteis
  6. ocasionaron
fut. de ind.
  1. ocasionaré
  2. ocasionarás
  3. ocasionará
  4. ocasionaremos
  5. ocasionaréis
  6. ocasionarán
condic.
  1. ocasionaría
  2. ocasionarías
  3. ocasionaría
  4. ocasionaríamos
  5. ocasionaríais
  6. ocasionarían
pres. de subj.
  1. que ocasione
  2. que ocasiones
  3. que ocasione
  4. que ocasionemos
  5. que ocasionéis
  6. que ocasionen
imp. de subj.
  1. que ocasionara
  2. que ocasionaras
  3. que ocasionara
  4. que ocasionáramos
  5. que ocasionarais
  6. que ocasionaran
miscelánea
  1. ¡ocasiona!
  2. ¡ocasionad!
  3. ¡no ocasiones!
  4. ¡no ocasionéis!
  5. ocasionado
  6. ocasionando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor ocasionar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen vestirse
aanrichten causar; provocar
teweegbrengen origen; provocación
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen armar; causar; componer; confeccionar; ocasionar; producir; provocar acentuar; afilar; conectar; encender; engordar; entornar; hacer daño; hacer mal; poner; poner en marcha; ponerse; vestir; vestirse
aanrichten causar; ocasionar; producir; provocar
aanstichten causar; ocasionar; producir; provocar
berokkenen armar; causar; componer; confeccionar; ocasionar; provocar
losmaken causar; motivar; ocasionar; originar; producir abandonar; abrir; apartar; arrancar; asignar; censurar; criticar; dar libertad; dejar; dejar libre; desabrochar; desanclar; desanudar; desatar; descolgar; desconectar; descoser; desenganchar; desentenderse; deshacer; desnudarse; despertar; despojarse de; desprenderse; destinar; desvincular; estirar; estirar el brazo; estirar el pie; excarcelar; extraer; hacer; liberar; libertar; limpiar a fondo; lograr desabrochar; lograr desanudar; lograr desprender; mullir; poner en libertad; quitarse; relajar; reprochar; resumir; retirarse; sacar; sacar el estiércol; salir; salir de; separar; soltar; soltarse; tirar de; vaciar
teweegbrengen causar; motivar; ocasionar; originar; producir causar; provocar
veroorzaken armar; causar; componer; confeccionar; ocasionar; producir; provocar causar; provocar

Synoniemen voor "ocasionar":


Wiktionary: ocasionar

ocasionar
verb
  1. (iemand iets) berokkenen
  2. veroorzaken, met name van schade
  3. beslissend beïnvloeden
  4. de oorzaak zijn van
  5. bij iemand veroorzaken

Cross Translation:
FromToVia
ocasionar veroorzaken give rise to — to be the origin of; to produce
ocasionar beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken causerêtre cause de ; occasionner, provoquer.
ocasionar bemiddelen; beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; aandoen; aanrichten; stichten; veroorzaken; uitreiken; verschaffen; verstrekken procurerfaire obtenir à une personne quelque avantage par son crédit, par ses soins.
ocasionar beleggen; houden; teweegbrengen; uitschrijven; leggen; plaatsen; situeren; stationeren; identificeren; vereenzelvigen situerplacer, poser en certain endroit par rapport à l’exposition, à l’aspect, au voisinage, etc.