Spaans

Uitgebreide vertaling voor remunerar (Spaans) in het Nederlands

remunerar:

remunerar werkwoord

  1. remunerar (compensar; recompensar; resarcir de)
    compenseren; vergoeden; goedmaken
    • compenseren werkwoord (compenseer, compenseert, compenseerde, compenseerden, gecompenseerd)
    • vergoeden werkwoord (vergoed, vergoedt, vergoedde, vergoedden, vergoed)
    • goedmaken werkwoord (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
  2. remunerar (pagar; atender; retribuir; )
    betalen; dokken; afrekenen
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
    • dokken werkwoord (dok, dokt, dokte, dokten, gedokt)
    • afrekenen werkwoord (reken af, rekent af, rekende af, rekenden af, afgerekend)
  3. remunerar (abonar honorarios; gratificar; recompensar; )
    honoreren; belonen; betalen; bezoldigen; salariëren
    • honoreren werkwoord (honoreer, honoreert, honoreerde, honoreerden, gehonoreerd)
    • belonen werkwoord (beloon, beloont, beloonde, beloonden, beloond)
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
    • bezoldigen werkwoord (bezoldig, bezoldigt, bezoldigde, bezoldigden, bezoldigd)
    • salariëren werkwoord (salariëer, salariëert, salariëerde, salariëerden, gesalariëerd)
  4. remunerar (pagar; retribuir; atender; recompensar; gratificar)
    lonen
    • lonen werkwoord (loon, loont, loonde, loonden, geloond)
  5. remunerar (satisfacer; cotizar; saldar; solventar)
  6. remunerar (pagar posteriormente; solventar; liquidar; saldar; arreglar)
    aanzuiveren; nabetalen
    • aanzuiveren werkwoord (zuiver aan, zuivert aan, zuiverde aan, zuiverden aan, aangezuiverd)
    • nabetalen werkwoord (betaal na, betaalt na, betaalde na, betaalden na, nabetaald)

Conjugations for remunerar:

presente
  1. remunero
  2. remuneras
  3. remunera
  4. remuneramos
  5. remuneráis
  6. remuneran
imperfecto
  1. remuneraba
  2. remunerabas
  3. remuneraba
  4. remunerábamos
  5. remunerabais
  6. remuneraban
indefinido
  1. remuneré
  2. remuneraste
  3. remuneró
  4. remuneramos
  5. remunerasteis
  6. remuneraron
fut. de ind.
  1. remuneraré
  2. remunerarás
  3. remunerará
  4. remuneraremos
  5. remuneraréis
  6. remunerarán
condic.
  1. remuneraría
  2. remunerarías
  3. remuneraría
  4. remuneraríamos
  5. remuneraríais
  6. remunerarían
pres. de subj.
  1. que remunere
  2. que remuneres
  3. que remunere
  4. que remuneremos
  5. que remuneréis
  6. que remuneren
imp. de subj.
  1. que remunerara
  2. que remuneraras
  3. que remunerara
  4. que remuneráramos
  5. que remunerarais
  6. que remuneraran
miscelánea
  1. ¡remunera!
  2. ¡remunerad!
  3. ¡no remuneres!
  4. ¡no remuneréis!
  5. remunerado
  6. remunerando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor remunerar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrekenen ajustar cuentas; arreglar cuentas; arreglo; disposición; liquidación de cuentas; liquidar cuentas; saldo
betalen desembolso; liquidar; pago
compenseren arreglo; compensación
dokken desembolso; liquidar; pago
goedmaken arreglo
vergoeden arreglo; compensación; restitución
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanzuiveren arreglar; liquidar; pagar posteriormente; remunerar; saldar; solventar
afrekenen admitir; atender; gratificar; pagar; premiar; recompensar; remunerar; retribuir ajustar cuentas; descomponer; pagar; saldar
belonen abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
betalen abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona arreglar; pagar; saldar
bezoldigen abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
compenseren compensar; recompensar; remunerar; resarcir de
dokken admitir; atender; gratificar; pagar; premiar; recompensar; remunerar; retribuir acoplar
genoegdoen cotizar; remunerar; saldar; satisfacer; solventar
goedmaken compensar; recompensar; remunerar; resarcir de arreglar; asistir en el parto; compensar; corregir; dar alcance a; desempeñar; fijar; mejorar; modificar; perfeccionar; poner en orden; poner recto; reajustar; rectificar; recuperar; redimir; rehabilitar; remendar; renovar; reparar; rescatar; restaurar
honoreren abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
lonen atender; gratificar; pagar; recompensar; remunerar; retribuir
nabetalen arreglar; liquidar; pagar posteriormente; remunerar; saldar; solventar
salariëren abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
vergoeden compensar; recompensar; remunerar; resarcir de indemnizar; resarcir

Synoniemen voor "remunerar":


Wiktionary: remunerar

remunerar
verb
  1. salaris geven aan

Cross Translation:
FromToVia
remunerar uitbetalen; vergoeden; salariëren; bezoldigen entlohnen — (transitiv) jemanden für erbrachte Leistungen bezahlen; veraltet: jemandem den Lohn für etwas zahlen