Spaans

Uitgebreide vertaling voor renovar (Spaans) in het Nederlands

renovar:

renovar werkwoord

  1. renovar (arreglar; restaurar)
    opknappen; renoveren; in goede staat brengen
  2. renovar (remodelar; reconstruir; reformar; modificar; transformar)
    verbouwen; vertimmeren
    • verbouwen werkwoord (verbouw, verbouwt, verbouwde, verbouwden, verbouwd)
    • vertimmeren werkwoord (vertimmer, vertimmert, vertimmerde, vertimmerden, vertimmerd)
  3. renovar (reemplazar; sustituir; reponer; cambiar por; cambiar)
    vervangen; remplaceren; vernieuwen; verwisselen; aflossen
    • vervangen werkwoord (vervang, vervangt, verving, vervingen, vervangen)
    • remplaceren werkwoord (remplaceer, remplaceert, remplaceerde, remplaceerden, geremplaceerd)
    • vernieuwen werkwoord (vernieuw, vernieuwt, vernieuwde, vernieuwden, vernieuwd)
    • verwisselen werkwoord (verwissel, verwisselt, verwisselde, verwisselden, verwisseld)
    • aflossen werkwoord (los af, lost af, loste af, losten af, afgelost)
  4. renovar (restaurar; subsanar; reformar; )
    restaureren
    • restaureren werkwoord (restaureer, restaureert, restaureerde, restaureerden, gerestaureerd)
  5. renovar (rehabilitar; reconocer; reformar; )
    hernieuwen; nieuw leven inblazen
  6. renovar (hacer de nuevo; repetir; actualizar; )
    overdoen; hernieuwen; opnieuw doen
    • overdoen werkwoord (overdoe, overdoet, overdeed, overdeden, overdaan)
    • hernieuwen werkwoord (hernieuw, hernieuwt, hernieuwde, hernieuwden, hernieuwd)
    • opnieuw doen werkwoord
  7. renovar (levantar; rehabilitar; reformar; )
    hernieuwen; renoveren; herstellen; vernieuwen; verbeteren
    • hernieuwen werkwoord (hernieuw, hernieuwt, hernieuwde, hernieuwden, hernieuwd)
    • renoveren werkwoord (renoveer, renoveert, renoveerde, renoveerden, gerenoveerd)
    • herstellen werkwoord (herstel, herstelt, herstelde, herstelden, hersteld)
    • vernieuwen werkwoord (vernieuw, vernieuwt, vernieuwde, vernieuwden, vernieuwd)
    • verbeteren werkwoord (verbeter, verbetert, verbeterde, verbeterden, verbeterd)
  8. renovar (arreglar; mejorar; ordenar; )
    renoveren; opknappen
    • renoveren werkwoord (renoveer, renoveert, renoveerde, renoveerden, gerenoveerd)
    • opknappen werkwoord (knap op, knapt op, knapte op, knapten op, opgeknapt)
  9. renovar (rehabilitar; mejorar; corregir; )
    corrigeren; verbeteren; herstellen; bijwerken; goedmaken; beteren; repareren; herzien; renoveren
    • corrigeren werkwoord (corrigeer, corrigeert, corrigeerde, corrigeerden, gecorrigeerd)
    • verbeteren werkwoord (verbeter, verbetert, verbeterde, verbeterden, verbeterd)
    • herstellen werkwoord (herstel, herstelt, herstelde, herstelden, hersteld)
    • bijwerken werkwoord (werk bij, werkt bij, werkte bij, werkten bij, bijgewerkt)
    • goedmaken werkwoord (maak goed, maakt goed, maakte goed, maakten goed, goedgemaakt)
    • beteren werkwoord (beter, betert, beterde, beterden, gebeterd)
    • repareren werkwoord (repareer, repareert, repareerde, repareerden, gerepareerd)
    • herzien werkwoord (herzie, herziet, herzag, herzagen, herzien)
    • renoveren werkwoord (renoveer, renoveert, renoveerde, renoveerden, gerenoveerd)
  10. renovar (reedificar; restaurar)
    wederopbouwen
    • wederopbouwen werkwoord (bouw weder op, bouwt weder op, bouwde weder op, bouwden weder op, weder opgebouwd)

Conjugations for renovar:

presente
  1. renovo
  2. renovas
  3. renova
  4. renovamos
  5. renováis
  6. renovan
imperfecto
  1. renovaba
  2. renovabas
  3. renovaba
  4. renovábamos
  5. renovabais
  6. renovaban
indefinido
  1. renové
  2. renovaste
  3. renovó
  4. renovamos
  5. renovasteis
  6. renovaron
fut. de ind.
  1. renovaré
  2. renovarás
  3. renovará
  4. renovaremos
  5. renovaréis
  6. renovarán
condic.
  1. renovaría
  2. renovarías
  3. renovaría
  4. renovaríamos
  5. renovaríais
  6. renovarían
pres. de subj.
  1. que renove
  2. que renoves
  3. que renove
  4. que renovemos
  5. que renovéis
  6. que renoven
imp. de subj.
  1. que renovara
  2. que renovaras
  3. que renovara
  4. que renováramos
  5. que renovarais
  6. que renovaran
miscelánea
  1. ¡renova!
  2. ¡renovad!
  3. ¡no renoves!
  4. ¡no renovéis!
  5. renovado
  6. renovando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor renovar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflossen desembolsar; pagar a plazos
goedmaken arreglo
verbeteren mejorar
verbouwen cultivo
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aflossen cambiar; cambiar por; reemplazar; renovar; reponer; sustituir redimir
beteren corregir; mejorar; perfeccionar; rectificar; rehabilitar; renovar; reparar curarse; hacer mejor; mejorar; mejorarse; perfeccionar; ponerse bueno; recuperarse; reponerse; restablecerse
bijwerken corregir; mejorar; perfeccionar; rectificar; rehabilitar; renovar; reparar actualizar; dar clases particulares a; encaramarse; encumbrarse; enriquecer; retocar
corrigeren corregir; mejorar; perfeccionar; rectificar; rehabilitar; renovar; reparar corregir; hacer mejor; mejorar; perfeccionar; poner derecho; rectificar
goedmaken corregir; mejorar; perfeccionar; rectificar; rehabilitar; renovar; reparar arreglar; asistir en el parto; compensar; corregir; dar alcance a; desempeñar; fijar; modificar; poner en orden; poner recto; reajustar; recompensar; rectificar; recuperar; redimir; remendar; remunerar; reparar; resarcir de; rescatar; restaurar
hernieuwen actualizar; alzar; cambiar; florecer; hacer de nuevo; innovar; levantar; modernizar; modificar; prosperar; reconocer; reformar; refrescar; rehabilitar; rehacer; renovar; reorganizar; reparar; repetir; restaurar; sanear
herstellen actualizar; alzar; cambiar; corregir; florecer; innovar; levantar; mejorar; modernizar; perfeccionar; prosperar; rectificar; reformar; rehabilitar; renovar; reorganizar; reparar; restaurar; sanear ajustar; arreglar; corregir; despachar; fijar; modificar; poner en orden; reajustar; recuperar; rehabilitar; remendar; reparar; reponerse; restablecer; restablecerse; restaurar
herzien corregir; mejorar; perfeccionar; rectificar; rehabilitar; renovar; reparar alterar; alternar; cambiar; cambiar por; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; enmendar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; modificar; reformar; remendar; reparar; revelar; rever; revisar; transformar; variar
in goede staat brengen arreglar; renovar; restaurar
nieuw leven inblazen innovar; modernizar; reconocer; reformar; rehabilitar; renovar; reorganizar
opknappen actualizar; adecentar; arreglar; mejorar; modernizar; ordenar; rehabilitar; remendar; renovar; restaurar; sanar animar; apañar; apuntalar; aviar; entonarse; mejorar; mejorarse; reforzar; remendar; reponerse; restablecerse
opnieuw doen actualizar; hacer de nuevo; innovar; modernizar; modificar; reformar; refrescar; rehacer; renovar; repetir
overdoen actualizar; hacer de nuevo; innovar; modernizar; modificar; reformar; refrescar; rehacer; renovar; repetir
remplaceren cambiar; cambiar por; reemplazar; renovar; reponer; sustituir reemplazar; sustituir; volver a poner; volver a su lugar
renoveren actualizar; adecentar; alzar; arreglar; cambiar; corregir; florecer; innovar; levantar; mejorar; modernizar; ordenar; perfeccionar; prosperar; rectificar; reformar; rehabilitar; remendar; renovar; reorganizar; reparar; restaurar; sanar; sanear
repareren corregir; mejorar; perfeccionar; rectificar; rehabilitar; renovar; reparar ajustar; arreglar; corregir; fijar; modificar; poner en orden; reajustar; rehabilitar; remendar; reparar; reponerse; restablecer; restablecerse; restaurar
restaureren actualizar; adecentar; alzar; arreglar; cambiar; corregir; grabar; hospitalizar; innovar; mejorar; modernizar; ordenar; prosperar; reconocer; recuperarse; reformar; refrescar; rehabilitar; remendar; renovar; reorganizar; reparar; reponerse; restablecer; restablecerse; restaurar; sanar; subsanar
verbeteren actualizar; alzar; cambiar; corregir; florecer; innovar; levantar; mejorar; modernizar; perfeccionar; prosperar; rectificar; reformar; rehabilitar; renovar; reorganizar; reparar; restaurar; sanear corregir; hacer mejor; mejorar; perfeccionar; poner derecho; rectificar
verbouwen modificar; reconstruir; reformar; remodelar; renovar; transformar criar; cultivar; engendrar; fomentar; generar; originar; plantar
vernieuwen actualizar; alzar; cambiar; cambiar por; florecer; innovar; levantar; modernizar; prosperar; reemplazar; reformar; rehabilitar; renovar; reorganizar; reparar; reponer; restaurar; sanear; sustituir actualizar; ajustar; arreglar; corregir; poner en orden; rehabilitar; reparar; reponerse; restablecer; restablecerse; restaurar
vertimmeren modificar; reconstruir; reformar; remodelar; renovar; transformar
vervangen cambiar; cambiar por; reemplazar; renovar; reponer; sustituir reemplazar; reemplazar a alquien
verwisselen cambiar; cambiar por; reemplazar; renovar; reponer; sustituir alterar; alternar; cambiar; cambiar de sitio; cambiar por; canjear; canjear por; confundir; conmutar; convertir; convertirse en; desarrollar; desarrollarse; desplegar; elaborar; evolucionar; extraer; fabricar; instruir; intercambiar; mezclar; modificar; reconstruir; reformar; remendar; reparar; revelar; transformar; variar
wederopbouwen reedificar; renovar; restaurar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
herstellen restauración

Synoniemen voor "renovar":


Wiktionary: renovar


Cross Translation:
FromToVia
renovar hernieuwen; vernieuwen renew — to make new again
renovar renoveren renovate — to renew; to revamp
renovar vernieuwen; renoveren rénoverrenouveler, remettre en vigueur.