Overzicht


Spaans

Uitgebreide vertaling voor saldar (Spaans) in het Nederlands

saldar:

saldar werkwoord

  1. saldar (ajustar cuentas; pagar; descomponer)
    verrekenen; afrekenen; afbetalen; vereffenen
    • verrekenen werkwoord (verreken, verrekent, verrekende, verrekenden, verrekend)
    • afrekenen werkwoord (reken af, rekent af, rekende af, rekenden af, afgerekend)
    • afbetalen werkwoord (betaal af, betaalt af, betaalde af, betaalden af, afbetaald)
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
  2. saldar (liquidar)
    uitverkopen
    • uitverkopen werkwoord (verkoop uit, verkoopt uit, verkocht uit, verkochten uit, uitverkocht)
  3. saldar (pagar; arreglar)
    voldoen; vereffenen; betalen
    • voldoen werkwoord (voldoe, voldoet, voldeed, voldeden, voldaan)
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
  4. saldar (pagar posteriormente; solventar; liquidar; arreglar; remunerar)
    aanzuiveren; nabetalen
    • aanzuiveren werkwoord (zuiver aan, zuivert aan, zuiverde aan, zuiverden aan, aangezuiverd)
    • nabetalen werkwoord (betaal na, betaalt na, betaalde na, betaalden na, nabetaald)
  5. saldar
    vereffenen; effenen; egaliseren
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
  6. saldar (satisfacer; cotizar; remunerar; solventar)

Conjugations for saldar:

presente
  1. saldo
  2. saldas
  3. salda
  4. saldamos
  5. saldáis
  6. saldan
imperfecto
  1. saldaba
  2. saldabas
  3. saldaba
  4. saldábamos
  5. saldabais
  6. saldaban
indefinido
  1. saldé
  2. saldaste
  3. saldó
  4. saldamos
  5. saldasteis
  6. saldaron
fut. de ind.
  1. saldaré
  2. saldarás
  3. saldará
  4. saldaremos
  5. saldaréis
  6. saldarán
condic.
  1. saldaría
  2. saldarías
  3. saldaría
  4. saldaríamos
  5. saldaríais
  6. saldarían
pres. de subj.
  1. que salde
  2. que saldes
  3. que salde
  4. que saldemos
  5. que saldéis
  6. que salden
imp. de subj.
  1. que saldara
  2. que saldaras
  3. que saldara
  4. que saldáramos
  5. que saldarais
  6. que saldaran
miscelánea
  1. ¡salda!
  2. ¡saldad!
  3. ¡no saldes!
  4. ¡no saldéis!
  5. saldado
  6. saldando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor saldar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbetalen desembolsar; pagar a plazos
afrekenen ajustar cuentas; arreglar cuentas; arreglo; disposición; liquidación de cuentas; liquidar cuentas; saldo
betalen desembolso; liquidar; pago
uitverkopen rebajas
vereffenen ajustar cuentas; arreglar cuentas; liquidar cuentas
voldoen desembolso; liquidar; pago
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanzuiveren arreglar; liquidar; pagar posteriormente; remunerar; saldar; solventar
afbetalen ajustar cuentas; descomponer; pagar; saldar
afrekenen ajustar cuentas; descomponer; pagar; saldar admitir; atender; gratificar; pagar; premiar; recompensar; remunerar; retribuir
betalen arreglar; pagar; saldar abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
effenen saldar alisar; allanar; aplanar; aplastar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar
egaliseren saldar alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar
genoegdoen cotizar; remunerar; saldar; satisfacer; solventar
nabetalen arreglar; liquidar; pagar posteriormente; remunerar; saldar; solventar
uitverkopen liquidar; saldar
vereffenen ajustar cuentas; arreglar; descomponer; pagar; saldar descontar; saldar una cuenta
verrekenen ajustar cuentas; descomponer; pagar; saldar calcular mal; compensar; deducir; descontar; errar el cálculo; implicar; saldar una cuenta
voldoen arreglar; pagar; saldar abonar una factura; bastar; pagar

Synoniemen voor "saldar":


Wiktionary: saldar

saldar
verb
  1. het nog schuldige betalen

Verwante vertalingen van saldar